Kwaliteit onderwijs
De overheid vindt het van belang dat de kwaliteit van het onderwijs goed is. De focus in het primair onderwijs is om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en om de kwaliteit van leraren en schoolleiders te versterken. Daarnaast wil de overheid ook de kwaliteit van het voortgezet onderwijs verbeteren. Onder andere door het aantal voortijdige schooluitvallers te verminderen en door het aanpakken van zeer zwakke scholen. Op deze scholen gaat de Inspectie van het Onderwijs vaker controleren.
Verantwoordelijke instellingen
Voor- en vroegschoolse educatie
Per 1 augustus 2010 is de wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE) in werking getreden. Deze wet moet onder meer zorgen voor meer en betere voorschoolse educatie in de kinderopvang en peuterspeelzalen. In de wet OKE is bepaald dat de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt op de kwaliteit van de voorschoolse educatie. De vroegschoolse educatie valt onder de verantwoordelijkheid van de basisscholen en de inspectie van onderwijs houdt hier ook toezicht op.
Verder toetst de GGD zowel de algemene basiskwaliteit (zoals veiligheid en gezondheid) als de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie: hoeveel tijd per week, groepsgrootte en dubbele bezetting, opleidings- en scholingseisen van de vve-beroepskrachten, en gebruik voorschools educatie-programma. Wanneer er op de kwaliteitseisen tekorten worden geconstateerd wordt dit, vanuit de signalerende rol, door de GGD aan de Inspectie van het Onderwijs doorgegeven.
Primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Scholen in het primair en voortgezet onderwijs zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun onderwijs. Onder het primair onderwijs valt het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs (sbo) en het (voortgezet) speciaal onderwijs. In de schoolgids en het schoolplan staat beschreven hoe de school deze kwaliteit garandeert.
De externe evaluatie van scholen in het primair- en voortgezet onderwijs is toevertrouwd aan de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie opereert onder het toezicht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) maar is professioneel en organisatorisch onafhankelijk. Het management van de Inspectie bestaat uit de inspecteur-generaal en een aantal hoofdinspecteurs:
- primair onderwijs en expertisecentra (speciaal onderwijs);
- voortgezet onderwijs, beroepseducatie en volwasseneneducatie en hoger onderwijs.
Inspecteurs van het onderwijs geven uitvoering aan de inspectie van het onderwijs zoals dat is omschreven in de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT, 2002). Volgens de WOT zijn scholen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht hierop. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt de kwaliteit van het onderwijs op scholen en onderwijsinstellingen. De Inspectie analyseert gegevens zoals uitslagen van eindtoetsen en examens, jaarverslagen en signalen die zij direct of via de media ontvangt. De Inspectie houdt toezicht op door de overheid gefinancierde scholen, maar ook op particuliere scholen en instellingen die opleiden voor erkende diploma's. Leidraad voor het toezicht zijn de uitgangspunten in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Scholen zijn ook zelf verantwoordelijk voor het meten en beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs. De Inspectie sluit daar met het toezicht zo veel mogelijk op aan.
Op de toezichtkaart van de Inspectie van het Onderwijs staat welke vorm van toezicht een school krijgt. De Inspectie bezoekt elke school minimaal één keer in de vier jaar en maakt een rapport. Dit rapport is ook te vinden op de toezichtkaart. Toezichtkaart en rapport per school.
Aanpak en methoden voor kwaliteitsbewaking
Interne en externe evaluatie voor- en vroegschoolse educatie
Interne evaluatie
Voor een goede voorschoolse educatie moeten minimaal 2 pedagogisch medewerkers voor de groep staan. In een groep zitten maximaal 16 peuters. Minstens 1 van de medewerkers heeft een opleiding op SPW-3 niveau (Sociaal Pedagogisch Werker) of een soortgelijke opleiding. De gemeenten geven peuterspeelzalen geld om het opleidingsniveau van de pedagogisch medewerkers te verhogen.
Sinds 1 juli 2013 moeten medewerkers in de kinderopvang een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvragen. Dit is om te voorkomen dat er mensen in kindercentra werken die na hun aanstelling strafbare feiten hebben gepleegd. Scholen voor voor- en vroegschoolse educatie moeten regelmatig nagaan of de kwaliteit van de vve nog voldoet aan de eigentijdse standaarden, aan het beleid van de gemeente en het eigen geformuleerde vve-beleid. Er wordt van uitgegaan dat de voor- en vroegschool jaarlijks de kwaliteit van vve evalueren, dit vastleggen en hierover rapporteren. De verantwoordelijkheid voor de evaluatie ligt dus bij de scholen zelf. In deze evaluatie moet in ieder geval meegenomen worden:
- Participatie van de ouders
- Kwaliteit van het aanbod en in hoeverre dit wordt gebruikt conform de afspraken
- Kennis en vaardigheden van de leidsters/leerkrachten (pedagogisch en educatief handelen)
- Inrichting van de ruimte
- De zorgstructuur, inclusief het observatiesysteem en de wijze waarop dit wordt gehanteerd
- De doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool
Externe evaluatie
Er zijn twee vve-toezichtkaders officieel vastgesteld. Er is er een voor de vve-bestandsopname, waarmee in alle Nederlandse gemeenten de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie wordt beoordeeld. Na het afronden van de bestandsopname wordt overgeschakeld op signaal gestuurd toezicht. In dit geval beoordeelt de Inspectie de kwaliteit van vve in een gemeente als daar aanleiding toe is (‘aan de hand van signalen’). De Inspectie van het Onderwijs maakt een bestandsopname van de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie (vve) op alle peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met gesubsidieerde voorschoolse educatie.
De wet OKE bepaalt dat alle rapporten openbaar zijn. Op deze site staat een overzicht van de rapporten per gemeente. Dit overzicht bevat ook alle vve-locatierapporten die na 1 augustus 2010 zijn vastgesteld. In augustus 2013 publiceerde de Inspectie het eindrapport bestandsopname voor- en vroegschoolse educatie in Nederland ‘Extra aandacht nodig voor achterstanden bij het jonge kind'.
Interne en externe evaluatie primair en voortgezet onderwijs
Externe evaluatie primair en voortgezet onderwijs
Evaluatie op school/instellingsniveau De Inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en valt bestuurlijk onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Volgens de WOT omvat het toezicht van de inspectie de volgende taken:
- het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs op basis van het verrichten van onderzoek naar de naleving van wet- en regelgeving;
- het toezien op de naleving van wet- en regelgeving;
- het bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs;
- het rapporteren over de ontwikkeling van het onderwijs;
- het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken.
Uitgangspunt bij de kwaliteitsbeoordeling door de Inspectie is dat de instellingen in het primair en voortgezet onderwijs primair verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het door haar gegeven onderwijs.
Toezicht en kwaliteit De scholen in het primair- en voortgezet onderwijs beoordelen in eerste instantie zichzelf en trekken daar consequenties uit. Daarnaast heeft de Inspectie tot taak de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen. Ieder jaar kijkt de inspectie of er aanwijzingen zijn dat een school onvoldoende kwaliteit levert. Op basis van een risicoanalyse en eventueel nader onderzoek wordt bepaald hoeveel toezicht een school nodig heeft. In principe onderzoekt de Inspectie dus elk jaar iedere school en ze brengt tenminste elke 4 jaar een bezoek aan de school. Bij de uitvoering van het schoolonderzoek maakt de Inspectie zo veel mogelijk gebruik van de uitkomsten van de eigen beoordeling door de school. Het onderzoek wordt afgesloten met een rapport dat op internet wordt geplaatst.
In het toezichtkader 2012 staat hoe de Inspectie werkt, wat precies beoordeeld wordt en wanneer het onderwijs van voldoende kwaliteit is. Zo weten scholen en besturen wat ze van (het toezicht van) de inspectie kunnen verwachten. De uitgangspunten voor de werkwijze van de Inspectie zijn:
- het toezicht kent een bestuursgerichte aanpak;
- het toezicht is risicogericht en op maat;
- het toezicht is er mede op gericht te voorkomen dat scholen zwak of zeer zwak worden en te voorkomen dat voormalig zeer zwakke scholen terugvallen in kwaliteit;
- het toezicht is mede gericht op (programmatisch) handhaven.
Toezichtkaarten De Toezichtkaarten. geven het oordeel van de Onderwijsinspectie weer en ook de voorgestelde vorm van toezicht. Sinds augustus 2007 is het toezicht van de inspectie risicogericht. Dit betekent dat de inspectie per school jaarlijks onderzoekt of er risico's zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. De inspectie kijkt hiervoor naar:
- Opbrengsten: zoals eindtoets basisonderwijs, examenresultaten, in-, door-,en uitstroomgegevens.
- Signalen: onder meer klachten en (negatieve) berichtgevingen in de media.
- Jaarstukken: onder meer schoolgids en financiële stukken
- Nalevingsaspecten.
Er bestaan verschillende soorten toezicht:
- Basistoezicht: Als een school geen risico's voor de kwaliteit van het onderwijs loopt en de wet- en regelgeving wordt nagekomen, krijgt ze zogenoemd basistoezicht. Deze informatie verschijnt op de Toezichtkaart. Er verschijnt geen rapport als de inspectie geen nader onderzoek heeft uitgevoerd. Als de inspectie het nodig vond om een onderzoek uit te voeren, wordt een rapport opgesteld dat via de Toezichtkaart is te vinden.
- Aangepast toezicht kwaliteit: -Zwak: Als uit de risicoanalyse en het onderzoek van de inspectie blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs op de school belangrijke tekortkomingen vertoont, kan de inspectie besluiten tot een aangepast toezicht kwaliteit. De inspectie intensiveert het toezicht. Het aangepast toezicht is gebaseerd op de tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs (de leerresultaten van de leerlingen of het onderwijsproces) die in een rapport van bevindingen worden toegelicht. Het rapport van bevindingen wordt op de Toezichtkaart gepubliceerd. -Zeer zwak: Als uit de risicoanalyse en het onderzoek van de inspecteurs blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs op de school beneden aanvaardbaar niveau is, besluit de inspectie tot een aangepast toezicht zeer zwakke kwaliteit. De inspectie intensiveert het toezicht dan sterk. Het aangepast toezicht zeer zwak is gebaseerd op de tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs (leerresultaten van de leerlingen èn het onderwijsproces zijn onvoldoende) die in een rapport van bevindingen worden toegelicht. Het rapport van bevindingen wordt op de Toezichtkaart gepubliceerd.
- Aangepast toezicht naleving : Indien een school de wet- en regelgeving niet volledig nakomt, kan de inspectie besluiten tot een aangepast toezicht naleving. De inspectie verscherpt dan het toezicht. Meer informatie over dit resultaat leest u in het kwaliteitsrapport of in een afzonderlijk rapport over naleving.
Toezichtkaarten (voortgezet) speciaal onderwijs Met ingang van schooljaar 2012/2013 is er een nieuw toezichtkader. Deze bevat twee waarderingskaders: een voor het speciaal onderwijs en een voor het voortgezet speciaal onderwijs. Hierover staat meer in de brochure 'Toezichtkader 2012 (voortgezet) speciaal onderwijs'. De Inspectie let de komende jaren in het bijzonder op de bevoegdheid van de leraar in het (voortgezet) speciaal onderwijs en op het bezit van de Verklaring omtrent het gedrag. Dit toezicht start bij scholen waar twijfel is over de bevoegdheden van de leraren, en bij scholen waar een onderzoek naar kwaliteitsverbetering plaatsvindt.
Per 1 augustus 2013 is de Wet kwaliteit (v)so ingegaan, om de kwaliteit van het speciaal onderwijs te verbeteren: Wet Kwaliteit (v)so. De wet kwaliteit (v)so is vooral gericht op meer opbrengstgericht werken in het (v)so. Scholen in het (v)so zijn na de invoering van de wet verplicht om voor alle leerlingen een ontwikkelingsperspectief vast te stellen en de voortgang van de ontwikkeling te registreren. Daarnaast worden 3 uitstroomprofielen gedefinieerd, die leerlingen voorbereiden op doorstroming naar:
- vervolgonderwijs: gericht op het behalen van een regulier diploma
- arbeidsmarktgericht: gericht op een overstap naar de arbeidsmarkt, indien mogelijk met een duurzaam arbeidscontract
- dagbesteding: gericht op zo zelfstandig mogelijk functioneren in vormen van dagactiviteiten
Het ontwikkelingsperspectief en een passend uitstroomprofiel geven leerlingen een grotere kans op maatschappelijke participatie na afloop van hun opleiding en bereidt ze beter voor op doorstroming naar vervolgonderwijs, arbeidsmarkt of dagbesteding.
Klik hier voor de Wet kwaliteit (v)so.
Eindtoets Basisonderwijs Het Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) heeft een Eindtoets Basisonderwijs ontwikkeld, die een algemene niveau-indicatie geeft met behulp van een betrekkelijk korte, maar inhoudelijk gevarieerde toets. De Eindtoets Basisonderwijs bestaat uit 4 onderdelen: taal, rekenen, studievaardigheden en wereldoriëntatie. Scholen kunnen evenwel besluiten het onderdeel wereldoriëntatie niet af te nemen. Deelname aan de toets is nu nog facultatief, vanaf 2015 is er echter een verplichte eindtoets voor alle leerlingen in groep 8. Naast inzicht in de prestaties van de individuele leerlingen verschaft de toets ook informatie over de prestaties van scholen. De scholen die hebben deelgenomen ontvangen 2 schoolrapporten. In het ene rapport worden de prestaties van een school vergeleken met die van alle andere deelnemende scholen. In het andere rapport worden de prestaties van de school vergeleken met de prestaties van vergelijkbare andere scholen (scholen met vergelijkbare leerling populatie). Scholen krijgen op deze wijze een beeld van de effectiviteit van hun totale onderwijsprogramma. De onderwijsinspectie maakt ook gebruik van deze toets om de prestaties van een school te beoordelen en scholen onderling te vergelijken.
Scholen moeten zich kunnen verantwoorden over hun opbrengsten. Een veel gebruikt middel is de eindtoets, maar scholen kunnen ook een andere toets of een ander middel gebruiken, bijvoorbeeld gegevens uit een leerlingvolgsysteem of een portfolio.
Verder rapporteert de Inspectie over onderwerpen die school overstijgend zijn. Denk bijvoorbeeld aan taalonderwijs in het primair onderwijs, onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. De rapporten van deze onderzoeken worden gepubliceerd op de website van de Inspectie. In het Jaarwerkplan beschrijft de Inspectie aan welke thema’s en aandachtspunten ze dat jaar extra aandacht besteedt.
Inspecteurs De inspecteurs die het onderwijs evalueren zijn werkzaam bij de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie vraagt dat de inspecteurs een academische opleiding afgerond hebben en kennis hebben van één of meerdere sectoren binnen het onderwijsveld. Verder moeten de inspecteurs een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG-verklaring) hebben.
Interne evaluatie primair en voortgezet onderwijs
Instrumenten voor kwaliteitsbewaking en -bepaling binnen de school zijn onder andere het schoolplan, de schoolgids en de klachtenregeling, die zowel voor het primair onderwijs als voor het voortgezet onderwijs verplicht zijn sinds 1998. Scholen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun onderwijs. De schoolgids en het schoolplan beschrijven op welke manier de school de kwaliteit garandeert.
Schoolplan Scholen voor basis- en voortgezet onderwijs stellen elke 4 jaar een schoolplan op. In het plan geeft het bestuur aan op welke manier ze werkt aan verdere verbetering van het onderwijs. Elke school is verplicht om haar eigen kwaliteit regelmatig te toetsen. De informatie die dat oplevert vormt de basis voor het plan. Het plan wordt pas vastgesteld als de medezeggenschapsraad daarmee instemt. Met het schoolplan legt een school ook verantwoording af aan de Inspectie over het gevoerde en te voeren beleid. In de wet op het primair onderwijs (artikel 12) en de wet op het voortgezet onderwijs (artikel 24) zijn de eisen die aan een schoolplan gesteld worden vastgelegd.
Schoolgids De schoolgids is een informatief document voor ouders en leerlingen, waarin het schoolbestuur een beschrijving geeft van de doelen die ze nastreeft, het eigen functioneren weergeeft en rapporteert over bereikte resultaten. De schoolgids is een jaarlijkse uitwerking van het schoolplan en biedt ouders de mogelijkheid om met de school in gesprek te komen over het schoolbeleid.
De schoolgids geeft onder meer informatie over de ouderbijdrage en de rechten en plichten van ouders en leerlingen. Verder wordt uitleg gegeven over de extra zorg aan leerlingen met leermoeilijkheden of gedragsproblemen. De school zendt de schoolgids aan de Inspectie als verantwoording van haar kwaliteitsbeleid. De Inspectie kan zich ervan verzekeren of de schoolgids op correcte wijze de schoolrealiteit beschrijft. De eisen waaraan de schoolgids moet voldoen, zijn vastgelegd in de wet op het primair onderwijs (artikel 13) en in de wet op het voortgezet onderwijs (artikel 24a).
De Inspectie ziet er dus op toe dat de wettelijke schooldocumenten worden ingestuurd naar de inspectie, dat deze documenten ook qua inhoud voldoen aan de gestelde eisen en dat de eisen op het terrein van de onderwijstijd worden nageleefd.
Lerarenevaluatie
Lerarenevaluatie voor- en vroegschoolse educatie
Het personeel dient specifieke scholing gehad te hebben voor het aanbieden van vve. Hieronder vallen onder meer de trainingen en cursussen die door de vve-programmaontwikkelaars aangeboden worden, de nascholing van Vversterk en het reguliere onderwijsaanbod, specifiek gericht op vve dat door regionale opleidingscentra (ROC’s) en hoger beroepsopleidingen (HBO’s) wordt aangeboden. Belangrijk hierbij is dat de scholing niet te lang geleden (in de afgelopen vijf jaar) heeft plaats gevonden.
Voor de voorscholen is hierin voorzien door de wettelijke bepaling dat er een jaarlijks scholingsplan moet zijn om de kennis en vaardigheden voor vve op peil te houden. Deze wettelijke bepaling geldt niet voor de leraren in de vroegschoolse educatie.
De Inspectie van het Onderwijs maakt een bestandsopname van de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie (vve) op alle peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met gesubsidieerde voorschoolse educatie. Hierbij is er een grote focus op het pedagogisch handelen van de leidsters/leerkrachten. Het pedagogisch handelen gaat erover of de leidsters en leerkrachten de kinderen respectvol behandelen, maar ook of er duidelijke pedagogische gedragsgrenzen worden gesteld en of gewerkt wordt aan sociale en andere vaardigheden van de kinderen. Bij zowel de voor- als de vroegscholen is het pedagogisch handelen doorgaans van voldoende kwaliteit. Bij 16 procent van de voorscholen is dit zelfs een voorbeeld voor anderen. Op 40 procent van de voorscholen zijn verbeteringen wenselijk om het lokaal aantrekkelijker te maken. Doorgaans gaat het dan om een meer taaluitlokkende ruimte, waarbij bijvoorbeeld naamkaartjes (labels) staan bij allerlei voorwerpen.
Lerarenevaluatie primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Vanaf 1 januari 2014 onderzoekt de Inspectie tijdens elk kwaliteitsonderzoek of de leraren op de school bevoegd en bekwaam zijn. De Inspectie doet echt geen uitspraken over individuele leraren maar in teamverband. De Inspectie vindt het belangrijk dat leerlingen les krijgen van gekwalificeerde docenten. Dit belang blijkt ook uit de afspraken die in het kader van het Nationaal Onderwijs Akkoord zijn gemaakt over bijvoorbeeld het lerarenregister. De inspecteurs observeren en beoordelen de kwaliteit van de lessen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs aan de hand van een gestandaardiseerd observatieformulier. Ook leraren in het (voortgezet) speciaal onderwijs worden aan de hand hiervan geëvalueerd.
Basisvaardigheden De meeste leraren beheersen de basisvaardigheden. Deze leraren leggen duidelijk uit, creëren een taakgerichte werksfeer en betrekken leerlingen bij de les. Voor een heel kleine groep leraren geldt dit niet. Ongeveer een derde van de leraren toont tijdens de les ook de complexere vaardigheden. Het gaat hier vooral om het adequaat omgaan met verschillen tussen leerlingen en het afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Tussen en binnen scholen en instellingen bestaan op dit gebied grote verschillen. Het beeld is vergelijkbaar met vorig jaar (Onderwijsverslag 2011/2012) en is in alle onderwijssectoren te zien.
Gerichte professionalisering Leraren ervaren doorgaans voldoende mogelijkheden om zich te professionaliseren. Veel leraren benutten de geboden mogelijkheden ook. Waar dit niet het geval is, wordt vooral werkdruk als reden aangevoerd. De scholings- en professionaleringsactiviteiten zijn vaak divers van aard. Ze richten zich niet altijd op (verbetering van) de lesgevende vaardigheden.
Definities vaardigheden:
Basisvaardigheden
- De leraar legt duidelijk uit
- De leraar realiseert een taakgerichte werksfeer
- Leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten
Complexe vaardigheden
- De leraar stemt de instructie af
- De leraar stemt verwerkingsopdrachten af
- De leraar stemt de onderwijstijd af
- De leraar volgt en analyseert de voortgang van leerlingen systematisch (basisonderwijs)
- De leraar biedt planmatige zorg (basisonderwijs)
- De leraar gaat na of leerlingen de uitleg begrijpen (voortgezet onderwijs)
- De leraar geeft inhoudelijk feedback (voortgezet onderwijs)
Klik hier om meer te lezen over de kwaliteiten van de leraren.
Kwaliteit leraren - actieplan Leraar 2020 De overheid heeft maatregelen genomen om de professionele kwaliteit van de leraren te verbeteren, onder meer met de lerarenbeurs en het lerarenregister. In het Nationaal Onderwijsakkoord wordt aangegeven dat het onderwijsbeleid gericht blijft op kwaliteit. Voor versterking van de kwaliteit van leraren en schoolleiders is een extra bedrag van € 75 miljoen beschikbaar.
De maatregelen staan beschreven in het Actieplan Leraar 2020. Een aantal maatregelen uit het actieplan:
- Lerarenbeurs. Met een lerarenbeurs kunnen leraren een bachelor- of masteropleiding volgen.
- Functiemix. Met de functiemix kunnen leraren doorgroeien naar hogere leraarsfuncties met bijbehorende beloning.
- Lerarenregister. Alle bevoegde leraren in Nederland kunnen zich inschrijven in het Lerarenregister. Hierin kunnen zij vastleggen welke activiteiten ze ondernemen op het gebied van hun professionele ontwikkeling. Inschrijving in het register is nu nog niet verplicht. Het kabinet wil dit vanaf 2017 wel verplichten.
Naast het Actieplan Leraar 2020 zijn er andere actieplannen gemaakt om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren:
- Basis voor Presteren (basisonderwijs). Als gevolg van maatregelen uit dit actieplan is het aantal zeer zwakke scholen fors afgenomen.
- Beter Presteren (voortgezet onderwijs). Als gevolg van maatregelen hieruit is dat de exameneisen zijn aangescherpt.
- Focus op Vakmanschap 2011-2015 (mbo). Hierin staat onder meer dat de kwaliteit van de examens in het mbo wordt verbeterd en dat er ook een betere doorstroom gerealiseerd wordt tussen vmbo-mbo-hbo.
Kwaliteit schoolleiders Het onderwijsbeleid is gericht op kwaliteit. Hierin staat ook de kwaliteit van de schoolleider centraal. Voor versterking van de kwaliteit van leraren en schoolleiders is een extra bedrag van € 75 miljoen beschikbaar. De kwaliteit van de schoolleider heeft invloed op de leerling-prestaties, zo blijkt uit internationaal onderzoek. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft daarom € 29,5 miljoen extra per jaar voor de scholing van schoolleiders in het basisonderwijs. Dat komt neer op zo'n €2.000 extra per jaar per schoolleider. In de periode 2012-2015 vindt verdere professionalisering plaats van schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en van het middenmanagement in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Schoolleiders moeten in 2016 aan de dan geldende eisen voldoen. Meer informatie over professionalisering van schoolleiders staat in de nota Werken in het onderwijs 2012.