Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Bekostiging van het (pre-)primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs

Netherlands

3.Bekostiging

3.1Bekostiging van het (pre-)primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs

Last update: 5 February 2018
 

Financiering

 

Financiering voor- en vroegschoolse educatie

Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is een maatregel om taalachterstanden tegen te gaan. Gemeentes zijn verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie, basisscholen voor de vroegschoolse educatie. Gemeentes ontvangen financiële middelen voor de voor- en vroegschoolse educatie via het gemeentefonds. De hoogte van het te ontvangen bedrag is gebaseerd op de gewichtenregeling. Het geld van de gewichtenregeling gaat rechtstreeks naar de basisscholen zelf. Het bedrag wordt bepaald op basis van het opleidingsniveau van de ouders en het postcodegebied van de school.

In de Wet OKE staan de kwaliteitseisen waaraan programma’s voor voorschoolse educatie moeten voldoen. Scholen, peuterspeelzalen en de kinderopvang zijn samen verantwoordelijk voor deze vorm van educatie. Zodra peuters op de basisschool zitten, gaat de voorschoolse educatie over in vroegschoolse educatie.

 

Financiering van het primair onderwijs

De financiering van het primair onderwijs (basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs) is geregeld in de Wet op het primair onderwijs (WPO).

Lumpsum In het primair onderwijs ontvangen schoolbesturen één budget van de overheid voor personele en materiële kosten. Deze lumpsumbedragen voor personeelskosten worden berekend op basis van het aantal leerlingen dat de school op 1 oktober van het voorgaande jaar telde. De lumpsum houdt er rekening mee dat ouder personeel meestal meer verdient dan jonger personeel. Daarvoor wordt de zogenoemde gewogen gemiddelde leeftijd (GGL) in de lumpsum meegenomen.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bepaalt de vergoedingen voor materiële kosten in het basisonderwijs aan de hand van programma's van eisen (pve's). Hierin staat op welke materiële voorzieningen en de bijbehorende bedragen de vergoedingen zijn gebaseerd. Het gaat onder andere om de afschrijvingstermijn van meubilair, maar ook om schoonmaakkosten of onderhoud aan het gebouw. De materiële vergoeding wordt elk jaar aangepast aan de prijsontwikkelingen. Een extern bureau voert eens in de 5 jaar de wettelijk voorgeschreven evaluatie van de vergoeding uit. De evaluatie kan er toe leiden dat de vergoedingen opnieuw worden vastgesteld.

 

Prestatiebox

Sinds 2012 krijgen scholen in het primair onderwijs bovenop de lumpsum een bedrag dat kan worden ingezet voor onder meer taal en rekenen, wetenschap en techniek, talentontwikkeling, en voor de professionalisering van leerkrachten en schoolleiders (Regeling prestatiebox). Het doel is de prestaties van leerlingen, leerkrachten en schoolleiders te verhogen.

Overige vormen van  financiering Naast dit overheidsgeld ontvangen scholen in het primair en voortgezet onderwijs ook andere vormen van financiering. Een voorbeeld hiervan is de ouderbijdrage. Dit is een vrijwillige financiële bijdrage van ouders aan de school van hun kind. Het schoolbestuur stelt vast hoe hoog het bedrag is en waar de ouderbijdrage aan wordt besteed. De medezeggenschapsraad (MR) van de school moet hiermee instemmen. Scholen besteden de ouderbijdrage meestal aan extra activiteiten buiten het gewone lesprogramma om, zoals excursies en culturele activiteiten.

Daarnaast kunnen scholen ook geld, goederen of diensten van sponsors of donaties van ouders en bedrijven ontvangen. Sponsoring gebeurt in ruil voor een tegenprestatie. Zo kunnen winkels of bedrijven scholen sponsoren met materialen zoals boekjes of folders. Als tegenprestatie kan de school de sponsor vermelden in de schoolkrant of schoolgids. Is er geen tegenprestatie dan is er geen sprake van sponsoring maar van een schenking.

De gedragsregels voor sponsoring zijn vastgelegd in het convenant 'Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring'.

 

Financiering speciaal onderwijs

Speciaal onderwijs is onderwijs voor kinderen met een handicap, chronische ziekte of stoornis. De overheid wil dat leerlingen vanuit het speciaal onderwijs waar mogelijk instromen in het gewone onderwijs. Of dat ze kunnen doorstromen naar een gewone vervolgopleiding. De financiering van het (voortgezet) speciaal onderwijs is geregeld in de Wet op Expertisecentra (WEC).

Vanaf 1 augustus 2014 moeten scholen een passende onderwijsplek geven aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. In het nieuwe stelsel schaft de overheid de leerlinggebonden financiering (rugzak) af. Het geld van de rugzakjes komt per 1 augustus 2014 gebundeld bij de samenwerkende schoolbesturen in een regio (het samenwerkingsverband). Die bepalen hoe ze het geld zo doeltreffend mogelijk inzetten in de klas.

 

 Financiering van het voortgezet onderwijs

De financiering van het voortgezet onderwijs is geregeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). De hoogte van de bijdrage voor de personeelskosten wordt vastgesteld op basis van bekostigingsformules waarbij de formatie wordt berekend die vergoedt wordt tegen een gemiddelde personeelslast (GPL). De GPL is het landelijk vastgestelde bedrag voor de personele middelen per formatieplaats voor elke personeelscategorie te weten: directie (DIR), onderwijzend personeel (OP) en onderwijsondersteunend personeel (OOP). Het bedrag dat scholen in het voortgezet onderwijs krijgen voor personeelskosten bestaat uit een vaste component (vaste voet onderwijzend personeel) en een deel dat afhankelijk is van het aantal leerlingen. De vaste voet voor onderwijzend personeel verschilt per schoolsoort en de samenstelling van de school of scholengemeenschap.

Lumpsumbekostiging betekent meer autonomie en bestedingsvrijheid voor het bevoegd gezag. Voor de personele component betekent dat dat werkgevers (het bevoegd gezag) meer vrijheid hebben gekregen om in overleg met werknemers de rechtspositie van het personeel vast te stellen. De arbeidsvoorwaarden in het voortgezet onderwijs zijn gedeeltelijk gedecentraliseerd. De materiële component wordt vastgesteld op basis van de  'Loon- en prijsbijstelling en bekostiging exploitatiekosten voortgezet onderwijs' onderwijs. Scholen ontvangen een vast bedrag per soort leerling naast een vast bedrag voor de school: de zogenaamde vaste voeten. Voorbeelden van materiële kosten zijn de kosten voor schoonmaak, leermiddelen en energieverbruik. De vergoeding voor de huisvesting is vanaf 1997 gedecentraliseerd naar de gemeenten en gaat sindsdien via het Gemeentefonds.

Een schoolbestuur dat meer scholen onder zich heeft, bepaalt zelf op welke manier het geld over de scholen wordt verdeeld en ingezet. In het voortgezet onderwijs is het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorgaande jaar bepalend voor de bekostiging vanaf 1 januari het jaar daarop volgend (bekostiging op kalenderjaarbasis).

Ook in het voortgezet onderwijs is de Regeling Prestatiebox sinds begin 2012 in werking getreden.

 

Financiering van het middelbaar beroepsonderwijs

Onderwijsinstellingen voor beroepsonderwijs krijgen één bedrag van de overheid voor personele en materiële kosten. De lumpsum wordt vastgesteld voor alle onderwijsinstellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en volwassenenonderwijs samen. Verder financiert het Rijk 16 kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) die de verbinding vormen tussen onderwijs en praktijk. Zij vormen de brug tussen opleiding en beroep en weten wat er op de (arbeids)markt speelt. De kenniscentra vertalen dit naar het onderwijs.

Het bestuur van de instelling bepaalt zelf hoe dit geld wordt besteed. Zo kunnen instellingen hun beleid en onderwijs beter afstemmen op de situatie van de school. De bekostiging van mbo-instellingen is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit Wet educatie en beroepsonderwijs.

Ook in het middelbaar beroepsonderwijs is de Regeling Prestatiebox sinds begin 2012 in werking getreden.

 

Financiële autonomie en controle

 

Autonomie voor- en vroegschoolse educatie

Gemeentes ontvangen financiële middelen voor de voor- en vroegschoolse educatie via het gemeentefonds. De gemeentes kunnen kiezen welk programma er gebruikt moet worden op de voor- en vroegschoolse educatie. Daarnaast geven gemeentes peuterspeelzalen geld om het opleidingsniveau van de beroepskrachten te verhogen.

 

Autonomie primair onderwijs en speciaal onderwijs

Scholen in het primair onderwijs hebben financiële autonomie en bepalen zelf over de besteding van de rijksbijdrage. Wel moeten zij zich daarbij houden aan de wettelijke regels:

Scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs hebben ook deze autonomie. Wel ontvangen vanaf 1 augustus 2014 de samenwerkingsverbanden de beschikbare middelen voor extra ondersteuning. De (schoolbesturen binnen de) samenwerkingsverbanden verdelen vervolgens de middelen over de scholen waar de extra ondersteuning nodig is. Zo is er beter maatwerk mogelijk en kunnen de middelen zo veel mogelijk ten goede komen aan ondersteuning in de klas. Een deel van de middelen gaat naar het (v)so, op basis van het aantal kinderen dat het samenwerkingsverband daar plaatst. Zie voor meer informatie: Passend onderwijs.

 

Autonomie voortgezet onderwijs

Ook in het voortgezet onderwijs mogen de schoolbesturen zelf beslissen waar zij het overheidsgeld dat zij ontvangen aan uitgeven. Ook zij moeten zich daarbij houden aan de wettelijke regels:

Het grootste deel (85%) van het budget dat schoolbesturen voor hun scholen voor voortgezet onderwijs ontvangen is voor personeelskosten. Ongeveer 15% is bedoeld voor materiële kosten. Hoeveel een schoolbestuur inzet voor management, onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel en voor materiële middelen kan per school verschillen.

Personeelskosten voortgezet onderwijs

Het bedrag dat scholen in het voortgezet onderwijs krijgen voor personeelskosten bestaat uit een vaste component (vaste voet onderwijzend personeel) en een deel dat afhankelijk is van het aantal leerlingen. De vaste voet voor onderwijzend personeel verschilt per schoolsoort en de samenstelling van de school of scholengemeenschap.

Materiële kosten voortgezet onderwijs

De materiële bekostiging is opgebouwd uit een bedrag per school (vaste voeten) en een bedrag per leerling. Het bedrag per school is voor alle scholen gelijk, het bedrag per leerling is afhankelijk van schoolsoort, afdeling en leerjaren. De materiële bekostiging is bedoeld voor schoonmaak, onderhoud of instandhouding van gebouwen en overige exploitatiekosten (zoals leermiddelen, administratie, energie- en waterverbruik).

Een extern bureau evalueert eens in de 5 jaar de vergoeding. Dit is wettelijk voorgeschreven. De laatste evaluatie over de jaren 2006 tot en met 2010 is eind december 2011 opgeleverd. Die evaluatie liet zien dat de meeste schoolbesturen weinig problemen hebben met de materiële financiering.

De bedragen voor de materiële bekostiging worden jaarlijks gepubliceerd in de regeling 'Loon- en prijsbijstelling en bekostiging exploitatiekosten voortgezet onderwijs'.

 

Autonomie middelbaar beroepsonderwijs

Het bestuur van een middelbaar beroepsonderwijsinstelling mag zelf bepalen hoe de lumpsum wordt besteed. Op deze manier kan het beleid en het onderwijs afgestemd worden op de situatie van de school.

 

Controle en toezicht

Alle onderwijsinstellingen die overheidsgeld ontvangen, zijn verplicht een jaarverslag op te stellen. Met dit jaarverslag leggen zij verantwoording af over hun (financiële) beleid. Ook informeren zij de overheid over hun onderwijsprestaties. Op de pagina Richtlijnen Jaarverslag Onderwijs staat hoe het jaarverslag moet worden opgesteld.

De Inspectie van het Onderwijs controleert de werkzaamheden van de accountant van de school. De Inspectie stelt jaarlijks een Onderwijsverslag op. Hierin staat onder meer de financiële situatie van verschillende onderwijssectoren beschreven.

De Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de Inspectie van het Onderwijs controleren de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie.

 

School-/collegegeld in het onderwijs

 

Voor- en vroegschoolse educatie

De voor- en vroegschoolse educatie is bedoeld voor peuters met een taalachterstand. De overheid besteed geld aan het doelgroepenbeleid: ondersteuning aan kinderen met ouders die laagopgeleid zijn. De gemeentes bepalen welke kinderen in aanmerking komen. Dit loopt meestal via het consultatiebureau. In het geval van voor- en vroegschoolse educatie kunnen ouders/verzorgers soms een tegemoetkoming krijgen van de gemeente.

 

Primair onderwijs en speciaal onderwijs

Het volgen van het primair onderwijs (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs) en (voortgezet) speciaal onderwijs is gratis. Scholen in het primair onderwijs kunnen echter wel een ouderbijdrage vragen voor extra activiteiten, zoals een schoolreisje, een kamp of een excursie. Deze bijdrage is vrijwillig. De school zelf bepaalt in overleg met de medezeggenschapsraad van de school de hoogte en bestemming ervan.

 

Voortgezet onderwijs

Ouders hoeven geen lesgeld te betalen voor hun kind in het voortgezet onderwijs. Scholen stellen schoolboeken en lesmateriaal beschikbaar aan hun leerlingen. De school informeert ouders welke schoolboeken en lesmaterialen zij zelf moeten aanschaffen, bijvoorbeeld een atlas en woordenboeken. Dit zijn de schoolkosten die ouders moeten betalen. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook de kosten voor gymkleding en een rekenmachine.

Scholen in het voortgezet onderwijs kunnen ook om een ouderbijdrage vragen, bijvoorbeeld voor schoolkampen, excursies en culturele activiteiten. Ouders kunnen zelf kiezen of zij hier gebruik van maken (en betalen er dan ook voor).

 

Middelbaar beroepsonderwijs

Mbo-studenten en hun ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten van de opleiding. De hoogte van de schoolkosten verschilt per opleiding. Meestal liggen de kosten tussen de €500 en €1000 euro per jaar. Mbo-scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de basisuitrusting. Dit zijn bijvoorbeeld de computers, de kopieerapparaten en het gereedschap. Studenten moeten zelf zorgen voor leermiddelen die nodig zijn om de lessen voor te bereiden, zoals boeken, readers, schriften en mappen. Daarnaast moeten leerlingen ook zelf zorgen voor meer persoonlijke zaken, zoals werkkleding of speciale schoenen, als deze nodig zijn voor een bepaalde opleiding.

Vrijwillige bijdrage De school mag voor extra diensten en activiteiten, zoals excursies, een vrijwillige bijdrage vragen aan studenten en hun ouders. Studenten en ouders bepalen zelf of zij willen betalen om van deze diensten of activiteiten gebruik te maken. Deze activiteiten zijn niet noodzakelijk voor het volgen van een opleiding of voor het behalen van een diploma.

Lesgeld mbo-studenten jonger dan 18 jaar Mbo-studenten onder de 18 jaar hoeven geen lesgeld te betalen. Zij hebben geen recht op een studentenreisproduct (ov-chipkaart). Ouders van mbo-studenten onder de 18 jaar ontvangen kinderbijslag. Ook kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de schoolkosten. De hoogte van de tegemoetkoming voor ouders hangt af van het inkomen van beide ouders. Op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) staan de voorwaarden hiervoor.

Lesgeld mbo-studenten 18 jaar of ouder Mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg (BOL) van 18 jaar of ouder moeten lesgeld betalen. De hoogte van het lesgeld wordt elk jaar vastgesteld. MBO-studenten van 18 jaar of ouder die een deeltijdopleiding volgen of de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgen, moeten cursusgeld betalen. De hoogte van het cursusgeld wordt elk jaar vastgesteld en is afhankelijk van de opleiding die de student volgt. Voltijd mbo-studenten van 18 jaar of ouder krijgen studiefinanciering en een studentenreisproduct. Voor studenten aan een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 is de studiefinanciering een gift. Voor niveau 3 en 4 geldt dat de studiefinanciering een prestatiebeurs is. Studenten die de opleiding niet afronden, moeten de studiefinanciering terugbetalen. De hoogte van de studiefinanciering hangt af van de thuissituatie. DUO stelt elk jaar de hoogte van de studiefinanciering vast.

Hoogte lesgeld voltijd mbo De student betaalt lesgeld als hij/zij op 1 augustus van het cursusjaar 18 jaar of ouder is en een voltijd opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs volgt. Dit is voor het schooljaar:

  • 2013 / 2014 - € 1.090;
  • 2014 / 2015 - € 1.118.

De student betaalt geen lesgeld als hij/zij op 1 augustus voltijds mbo volgt en jonger is dan 18 jaar. Als de student een particuliere opleiding volgt, moet de student de bijdrage betalen die de desbetreffende instelling heeft vastgesteld.

Hoogte cursusgeld deeltijd mbo De student betaalt cursusgeld als hij/zij op 1 augustus 18 jaar is en een deeltijd mbo-opleiding volgt of een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Dit is voor het schooljaar:

  • 2013 / 2014 - € 226. Voor niveau 1 en 2 (de assistent- en basisberoepsopleiding);
  • 2013 / 2014 - € 549. Voor niveau 3 en 4 (vak-, middenkader- en specialistenopleiding).
  • 2014 / 2015 - € 232. Voor niveau 1 en 2 (de assistent- en basisberoepsopleiding);
  • 2014 / 2015 - € 563. Voor niveau 3 en 4 (vak-, middenkader- en specialistenopleiding).

De student betaalt geen cursusgeld als hij/zij op 1 augustus een deeltijd mbo-opleiding volgt en jonger is dan 18 jaar.

 

Financiële tegemoetkoming voor de ouders/verzorgers van de leerling

 

Financiële ondersteuning voor de ouders/verzorgers van leerlingen met speciale onderwijsbehoeftes

Ouders kunnen voor hun kind een leerlinggebonden financiering (rugzak) aanvragen. Leerlinggebonden financiering (lgf) is geld dat scholen ontvangen voor onderwijs aan leerlingen met een beperking.

Lgf is voor leerlingen met een handicap of stoornis die zonder extra voorzieningen geen gewoon onderwijs kunnen volgen. Het gaat om leerlingen met:

  • een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap;
  • ernstige psychiatrische problemen;
  • ernstige leerproblemen of gedragsproblemen;
  • een meervoudige handicap;
  • een langdurige ziekte.

Echter, in het nieuwe stelsel voor passend onderwijs verdwijnt de leerlinggebonden financiering. Het budget blijft wel volledig beschikbaar, maar gaat voortaan rechtstreeks naar de samenwerkende scholen. Het nieuwe stelsel gaat in op 1 augustus 2014. Zie voor meer informatie hoofdstuk 12.2 Wijziging wetgeving.

Voor kinderen met een handicap is in sommige gevallen een tegemoetkoming in de kosten voor het schoolvervoer mogelijk. De school of de gemeente kan meer informatie geven over schoolvervoer en de tegemoetkoming.

 

Financiële tegemoetkoming voor ouders/verzorgers van de leerling in voor- en vroegschoolse educatie en het primair onderwijs

Financiële tegemoetkomingen voor ouders/verzorgen van leerlingen in de voor- en vroegschoolse educatie en het primair onderwijs worden door de gemeentes en de scholen zelf geregeld.

Het primair onderwijs is gratis. Ouders hoeven vaak alleen maar een vrijwillige ouderbijdrage te betalen. De meeste scholen hebben (dit is echter niet verplicht) een kortingsregeling of een kwijtscheldingsregeling als de ouderbijdrage niet betaald kan worden. Op veel scholen kunnen ouders in termijnen betalen.

'Tegemoetkomingen 'Kinderopvangtoeslag is een bijdrage in de kosten die ouders maken voor kinderopvang. Of ouders deze toeslag krijgen, hangt af van het inkomen en het aantal uren dat de ouders werken. De hoogte hangt ook af van het aantal kinderen dat naar de opvang gaat, het aantal uren opvang en de uurprijs. Kinderen kunnen zowel op de kinderopvang als op de peuterspeelzaal hun achterstand inlopen. Door de inkomensafhankelijke toeslag is voorschoolse educatie betaalbaar voor de ouders die in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag.

Ouders met kinderen hebben recht op kinderbijslag. Kinderbijslag is een bijdrage in de kosten voor de opvoeding van de kind(eren) tot 18 jaar. Hoe hoog dit bedrag is, hangt af van de leeftijd van het kind en van waar het kind woont. Om in aanmerking te komen voor kinderbijslag moeten ouders:

  • kinderen, adoptiekinderen, stiefkinderen of pleegkinderen hebben die jonger zijn dan 18 jaar;
  • in Nederland wonen of werken of in het buitenland werken voor een in Nederland gevestigde werkgever.

In sommige gevallen kunnen ouders kinderbijslag krijgen als het kind in het buitenland woont.

Hiernaast bestaat het kindgebonden budget. Ouders moeten voldoen aan een aantal voorwaarden om in 2014 kindgebonden budget te krijgen:

Leerlingenvervoer Op de tegemoetkoming in kosten voor schoolvervoer kan een beroep worden gedaan als een kind naar een school gaat die meer dan zes kilometer van huis is, of  als een kind een handicap heeft. De tegemoetkoming kan door de ouders bij de gemeente worden aangevraagd. De kosten voor het schoolvervoer kunnen ouders helemaal of voor een deel terugkrijgen tot een bedrag dat per gemeente verschilt. Dit kan alleen als er geen andere school in de buurt is of als de scholen die wel dichtbij liggen niet passen bij de godsdienst of levensbeschouwing van de ouders. Iedere gemeente heeft een eigen regeling voor de vervoerskosten. Het is ook mogelijk dat een gemeente er geen geld voor beschikbaar heeft gesteld.

 

Financiële ondersteuning voor de ouders/verzorgers van de leerling in het voortgezet onderwijs

Voor ouders met kinderen in het reguliere voorgezet onderwijs bestaat er sinds het schooljaar 2010-2011 geen tegemoetkoming meer in de schoolkosten. In plaats hiervan is het kindgebonden budget verhoogd per 1 januari 2010.

 

Financiële ondersteuning voor de ouders/verzorgers van de leerling in het middelbaar beroepsonderwijs

Ouders kunnen een tegemoetkoming aanvragen als het kind het middelbaar beroepsonderwijs volgt en op 1 juli van dat schooljaar jonger was dan 18 jaar. Ouders moeten in dit geval wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Er gelden voorwaarden voor de leeftijd van het kind, de schoolsoort, de nationaliteit van de ouders en het inkomen van de ouders. De tegemoetkoming bestaat uit twee componenten, namelijk:

  • de tegemoetkoming in schoolkosten
  • de tegemoetkoming in les- of cursusgeld.

Alle ouders kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming schoolkosten. Voor een tegemoetkoming in het lesgeld of cursusgeld komen ouders alleen in aanmerking als het kind lesgeld plichtig is of als het kind particulier onderwijs volgt.

 

Financiële ondersteuning voor leerlingen

 

Financiële ondersteuning voor leerlingen in voor- en vroegschoolse educatie, primair en speciaal onderwijs

Ouders, en niet de leerlingen, hebben recht op een financiële ondersteuning voor voor- en vroegschoolse educatie, het primair en speciaal onderwijs. Dit is beschreven in Financiële tegemoetkoming voor ouders/verzorgers van de leerling in voor- en vroegschoolse educatie en het primair onderwijs.

 

Financiële ondersteuning voor leerlingen in het voortgezet onderwijs

Financiële steun aan leerlingen in het voortgezet onderwijs is geregeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Ten aanzien van de onderwijsbijdrage geldt deze wet voor voltijd leerlingen in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar. Ten aanzien van de schoolkosten geldt deze wet voor zowel voltijd leerlingen jonger dan 18 jaar in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs als voor voltijd leerlingen vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs.

Onder bepaalde voorwaarden kunnen leerlingen een tegemoetkoming in de schoolkosten voor scholieren (kortweg de tegemoetkoming scholieren) krijgen. De tegemoetkoming scholieren is een geldbedrag waarmee bijvoorbeeld boeken, een busabonnement of treinabonnement en eventueel lesgeld betaald kan worden. Hier hoort geen Studenten OV-chipkaart bij. De tegemoetkoming is geen lening, maar een gift en bestaat uit een basistoelage en een aanvullende toelage. De tegemoetkoming bestaat uit:

  • Een basistoelage: deze toelage krijgt u altijd en verschilt qua hoogte voor uitwonende en thuiswonende leerlingen.
  • Een aanvullende toelage: deze toelage bestaat uit een tegemoetkoming van het les– of cursusgeld en de schoolkosten.

Ouders krijgen vanaf het 18e jaar van hun kind geen kinderbijslag meer, daarom kunnen leerlingen de tegemoetkoming zelf aanvragen.

Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming scholieren, moet de leerling in Nederland wonen en een voltijdopleiding volgen in het:

  • voortgezet onderwijs (mavo, havo, vwo, vmbo-tl, lwoo, praktijkonderwijs);
  • voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (1-jarige en 2-jarige mavo, havo, vwo);
  • voortgezet speciaal onderwijs (vso).

Ook als de leerling valt onder het Besluit samenwerking VO-BVE (ook wel Rutte-regeling of 'uitbesteden van leerlingen'), kan de leerling de tegemoetkoming scholieren krijgen. Het doel van dit besluit is om maatwerk te bieden aan leerlingen die het onderwijs zonder diploma dreigen te verlaten. Zodat ze meer kans maken op een diploma of beter voorbereid beginnen aan een vervolgopleiding. Meer informatie over het Besluit samenwerking VO-BVE staat in de brochure Nog meer ruimte voor samenwerking VO-BVE.

Verder moet de leerling tussen de 18 jaar en 30 jaar oud zijn. In het voortgezet speciaal onderwijs (vso) kan de leerling tot 20 jaar de tegemoetkoming krijgen. Als laatste moet de leerling de Nederlandse nationaliteit hebben om een tegemoetkoming scholieren te kunnen krijgen. Leerlingen zonder de Nederlandse nationaliteit, maar die wel in Nederland wonen, kunnen in bepaalde gevallen toch een tegemoetkoming krijgen. Dit kan getoetst worden door nationaliteitenschema op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) na te gaan.

 

Financiële ondersteuning voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs 

Financiële steun aan leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is geregeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Ten aanzien van de onderwijsbijdrage geldt deze wet voor voltijd leerlingen in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar. Ten aanzien van de schoolkosten geldt deze wet voor zowel voltijd leerlingen jonger dan 18 jaar in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs als voor voltijd leerlingen vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs.

MBO studenten kunnen ook een tegemoetkoming krijgen in de vorm van studiefinanciering. Dit kan als de student aan onderstaande voorwaarde voldoet:

  • De student is 18 jaar of ouder en heeft een aanvraag gedaan voor de maand waarin hij/zij 30 jaar wordt en heeft er dan ook recht op
  • De student volgt een voltijds beroepsopleidende leerweg (bol)
  • De student heeft de Nederlandse nationaliteit. Ook als niet-Nederlander met een verblijfsvergunning type II, III of IV kan de student studiefinanciering krijgen. Als de student een andere vergunning heeft of uit een EU-land komt, kan er een nationaliteitenschema ingevuld worden om te kijken of de student toch recht heeft op studiefinanciering.

Als de student een opleiding op niveau één of twee volgt, dan is de beurs altijd een gift. Als de student een opleiding op niveau drie of vier volgt, dan wordt de beurs pas een gift als de student het diploma binnen 10 jaar haalt. Dit is de 'prestatiebeurs'. Als de student geen diploma haalt, moet alles terugbetaald worden. Alleen de aanvullende beurs over de eerste 12 maanden mag altijd gehouden worden. Zie voor meer informatie: DUO.

Onderstaand figuur geeft een overzicht van het aantal studenten in het mbo beroepsopleidende leerweg die studiefinanciering ontvangen. De figuur onderscheidt de nominale fase en de leenfase. In de nominale fase hebben studenten recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, een reisvoorziening, een lening en eventueel een aanvullende beurs. In de leenfase hebben de studenten recht op een reisvoorziening en een lening.

Aantal studenten mbo bol met studiefinanciering Nederland.jpg

Bron: Trends in Beeld 

 

Particulier onderwijs

 

Particulier onderwijs voor leerlingen in voor- en vroegschoolse educatie en primair onderwijs

Particulier onderwijs voor leerlingen in het primair onderwijs is onderwijs dat niet door de overheid wordt bekostigd. De vrijheid van onderwijs is een grondrecht. Iedereen mag een school oprichten die past bij de eigen religieuze, levensbeschouwelijke of onderwijskundige overtuiging Dit staat in artikel 23 van de Grondwet. Dit mag zowel een bekostigde als een particuliere school zijn. Om les te mogen geven aan leerplichtige leerlingen moet het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een particuliere school voor primair onderwijs erkennen. Scholen in het particulier primair onderwijs hebben financiële autonomie, net zoals de reguliere scholen in het primair onderwijs. De scholen moeten wel bepaalde voorschriften naleven, bijvoorbeeld ten aanzien van de bekwaamheid van docenten. Scholen voor particulier primair onderwijs worden in Nederland ook wel B3-scholen genoemd ('school in de zin van artikel 1, onderdeel b, onder 3 van de Leerplichtwet 1969'). In Nederland zijn er relatief weinig particuliere scholen voor primair onderwijs. Een overzicht is te vinden op de site van de onderwijsinspectie: B3-scholen primair onderwijs

Financiering particulier primair onderwijs Particuliere instellingen voor primair onderwijs zijn volledig afhankelijk van de bijdragen van derden (waaronder die van de ingeschreven leerlingen). De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling.

 

Particulier onderwijs voor leerlingen in het voortgezet onderwijs

Om les te mogen geven aan leerplichtige leerlingen, moet het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een particuliere school voor het voortgezet onderwijs (vo) erkennen. Scholen in het particulier voortgezet onderwijs mogen zelf beslissen op welke manier het geld besteed wordt, ze hebben financiële autonomie. De scholen moeten wel bepaalde voorschriften naleven, bijvoorbeeld ten aanzien van de bekwaamheid van docenten.

Financiering particulier voortgezet onderwijs De overheid verstrekt geen financiële middelen aan particuliere scholen in het voortgezet onderwijs. Hierdoor zijn de instellingen volledig afhankelijk van de bijdragen van derden, waaronder de ingeschreven leerlingen. De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling. Naast de inkomsten van ouders kunnen scholen ook nog andere bronnen van inkomsten hebben. Voorbeelden hiervan zijn zowel financiële als materiële sponsoren en/of donateurs. Verder wordt er op deze particuliere scholen in het voortgezet onderwijs ook veel gebruik gemaakt van vrijwilligers en de hulp van ouders.

Ouders van kinderen op het particulier voortgezet onderwijs kunnen een tegemoetkoming aanvragen. Het kind moet dan op 1 juli jonger dan 18 jaar zijn. Voor het ontvangen van deze tegemoetkoming gelden verschillende voorwaarden. Dit zijn dezelfde voorwaarden als voor het middelbaar beroepsonderwijs.

 

Particulier onderwijs voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs

Particulier onderwijs  voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs is onderwijs dat niet door de overheid wordt bekostigd. Deze particuliere scholen in het middelbaar beroepsonderwijs hebben geen erkenning nodig van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het bestuur van een middelbaar beroepsonderwijsinstelling mag zelf bepalen op welke manier het geld besteed wordt.

Financiering particulier middelbaar beroepsonderwijs De overheid verstrekt geen financiële middelen aan particuliere scholen in het middelbaar beroepsonderwijs. Hierdoor zijn de instellingen volledig afhankelijk van de bijdragen van derden, waaronder de ingeschreven leerlingen. De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling. Studenten in het particulier middelbaar beroepsonderwijs hebben alleen recht op studiefinanciering als ze een erkende opleiding volgen.