Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Soorten voorzieningen

Netherlands

8.Volwassenenonderwijs

8.4Soorten voorzieningen

Last update: 5 February 2018
 

Soorten voorzieningen

In het volwassenenonderwijs kunnen drie soorten opleidingen gevolgd worden:

  • opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)
  • opleidingen Nederlands als 2e taal (NT2) en
  • opleidingen Nederlands en rekenen.

1) Vavo Via het vavo kunnen volwassenen van 18 jaar en ouder alsnog een diploma of deelcertificaat halen voor vmbo (theoretische leerweg), havo of vwo. Ook jongeren vanaf 16 jaar kunnen onder voorwaarden via het vavo een diploma halen.

2) NT2 De opleiding Nederlands als 2e taal I en II, leidt op voor het staatsexamen Nederlands als 2e taal. Mensen kunnen aan dit examen deelnemen als ze het Nederlands niet als moedertaal hebben. Met dit examen laat een persoon zien dat hij/zij het Nederlands voldoende beheerst. Dit is nodig om in Nederland te kunnen werken of studeren. Deze opleiding wordt gevolgd aan een regionaal opleidingscentrum (ROC).

3) Nederlands en rekenen De opleidingen Nederlands en rekenen zijn bedoeld om de taal- en rekenvaardigheden te van mensen te verbeteren. De gemeente bepaalt het aanbod aan opleidingen. Deze opleiding wordt gevolgd aan een ROC of bij een andere opleider.

 

Voorzieningen om de prestaties in basisvaardigheden te verhogen

 

Opleidingen Nederlands als 2e taal I en II (NT2)

Deelnemers aan de opleidingen Nederlands als 2e taal I en II worden opgeleid voor het staatsexamen Nederlands als 2e taal. Dit examen is bedoeld voor mensen die het Nederlands niet als moedertaal hebben, maar willen laten zien dat ze het Nederlands voldoende beheersen om in Nederland te kunnen werken of studeren. Deelnemers volgen de opleiding aan een regionaal opleidingscentrum (ROC) of een andere opleider. DUO neemt alle NT2-examens af, namens het College voor Examens (CvE).

Organisatie en ontwikkeling Het NT2-examen is een door de overheid georganiseerd examen dat sinds 1992 bestaat en wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het College voor Toetsen en Examens (het CvTE) is verantwoordelijk voor de organisatie en de ontwikkeling van de Staatsexamens NT2. Het CvTE stelt ook de inhoud van de voorbeeldexamens vast.

Cito en Bureau ICE maken de opgaven: Cito maakt de examenonderdelen Luisteren en Spreken. Bureau ICE maakt de examenonderdelen Lezen en Schrijven. Cito verzorgt verder de training van de beoordelaars voor Spreken en faciliteert de beoordeling en uitslagverwerking voor Spreken. De examens Luisteren worden automatisch via de computer nagekeken. De controle van de uitslagverwerking vindt ook op het Cito plaats. Ook verricht Cito onderzoek om de kwaliteit van de Staatsexamens NT2 te monitoren. Op de website van Cito staat een lijst van actuele onderzoeksrapportages.

Het CvTE laat een deel van zijn taken op het gebied van NT2 uitvoeren door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Zo verloopt de aanmelding van kandidaten voor de Staatsexamens NT2 via DUO.

Programma I en Programma II Er zijn twee examenprogramma’s. Programma I is voor iemand die wil werken of studeren op het niveau van mbo 3/4 (B1). Programma II is voor iemand die wil werken of studeren op het niveau van hbo/universiteit (B2). Een examen bestaat uit vier onderdelen: Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken. Klik hier voor meer informatie over deze vier verschillende onderdelen. De examens Luisteren en Spreken worden op een computer uitgevoerd. Het examen Schrijven wordt voor een deel op de computer uitgevoerd en voor een deel op papier. Bij het examen ‘Lezen’ leest de deelnemer de teksten vanuit een boekje en beantwoordt de vragen op de computer.

Voorbeeldexamens en voorbereidingsmateriaal - Inhoud Voor de Staatsexamens Programma I en II zijn er voorbeeldexamens. De voorbeeldexamens geven een compleet beeld van de inhoud, vorm en moeilijkheidsgraad van de examens. Elk voorbeeldexamen is een complete set van het examen, met opgaven die overeenkomen met een echt examen. In de beoordelingsvoorschriften wordt informatie gegeven over de afnamecondities, de beoordelingsmodellen en de cesuur (zak-/slaagregeling). Cursisten kunnen zelfstandig thuis oefenen met de voorbeeldexamens. Ze kunnen hun eigen examens controleren met de antwoordsleutels. Examenkandidaten kunnen ook in een klas en op een cursus oefenen met de voorbeeldexamens. De docent kan de examens controleren, maar de kandidaten kunnen ook elkaar beoordelen met behulp van de beoordelingsvoorschriften.

Klik hier voor de voorbeeldexamens.

Ongeveer vijf weken na het examen krijgt de kandidaat de uitslag van het examen. De uitslag is ‘voldoende’ of ’onvoldoende’. De kandidaat krijgt een certificaat voor elk examen waar hij/zij een ‘voldoende’ voor heeft gehaald. Als de kandidaat alle examens in een keer haalt, krijgen ze een diploma. Onderdelen die niet gehaald zijn, kunnen worden herkanst. Als een kandidaat alle onderdelen heeft gehaald kunnen de (vier) certificaten bij DUO ingewisseld worden voor het Diploma NT2. Bron: College voor Toetsen en Examens

Toelatingseisen NT2 De staatsexamens Nederlands als tweede taal is in principe bedoeld voor iedereen van 17 jaar en ouder die wil laten zien dat hij of zij de Nederlandse taal voldoende beheerst voor opleiding of werk. Bij aankomst van het examen moet de deelnemer een origineel legitimatiebewijs laten zien. Dit kan een paspoort, verblijfsvergunning of gemeentelijke identiteitskaart zijn.

Voor de staatsexamens Nederlands als 2e taal I en II (NT2) zijn deelnemers niet verplicht om eerst deel te nemen in een vorm van onderwijs. Deelnemers kunnen een cursus of examentraining doen, maar kunnen ook zelf thuis studeren, voordat ze een examen doen.

Vergelijking Staatsexamens NT2 met andere referentieniveaus De inhoud en het niveau van de Programma I en Programma II van het Staatsexamen NT2 zijn vergeleken met het ERK en met het Referentiekader Taal en Rekenen (Commissie Meijerink). Uit het onderzoek is gebleken dat de ERK-niveaus B1 en B2, het niveau van Programma I en Programma II van het Staatsexamen NT2, sterk vergelijkbaar zijn met de niveaus 2F en 3F van het Referentiekader Taal. In Nederland wordt ook gebruik gemaakt van het Raamwerk NT2. De programma’s I en II zijn gelijk aan de niveaus B1 en B2 van het Raamwerk NT2.

Informatie en advies

De informatievoorziening over de Staatsexamens NT2 wordt verzorgd door het Steunpunt Staatsexamens NT2/ITTA. Het Steunpunt Staatsexamens NT2 maakt informatie beschikbaar via de Nieuwsbrief Staatsexamens NT2, de brochure Adressenoverzicht cursussen en examentrainingen Staatsexamens NT2, de website www.staatsexamensnt2.nl en via publicaties in tijdschriften en andere media. Steunpunt Staatsexamens NT2: info@itta.uva.nl / 020 525 3844.

Kosten examens NT2 opleidingen Examen doen kost € 45,00 per onderdeel. Voor een examen in de vier onderdelen Lezen, Luisteren, Spreken en Schrijven betaalt de deelnemer een bedrag van € 180,00. Dit geldt voor Programma I en Programma II. Het is een sommige gevallen ook mogelijk dat iemand anders het examengeld betaald, bijvoorbeeld de school van de deelnemer, de gemeentelijke sociale dienst of een stichting vluchtelingenwerk.

 

Opleidingen Nederlands en rekenen

De opleidingen Nederlands en rekenen zijn bedoeld om de taal- en rekenvaardigheden op niveau 1F of 2F te brengen. De gemeente bepaalt het aanbod aan opleidingen. Deelnemers volgen de opleiding aan een Regionaal Opleidingscentrum (ROC) of bij een andere aanbieder.

Standaarden en eindtermen Met ingang van 1 januari 2013 gelden voor de opleidingen Nederlandse taal en rekenen voor de volwasseneneducatie wettelijk vastgestelde standaarden en eindtermen.

In augustus 2010 zijn de Referentieniveaus taal en rekenen voor de onderwijsleerlijn van primair tot en met middelbaar beroepsonderwijs vastgesteld in de Wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (en daarmee samenhangend specifiek voor de BVE-sector het Examenbesluit mbo). In deze wet staat beschreven wat leerlingen op verschillende momenten in hun schoolloopbaan op het gebied van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Daarmee wordt het referentiekader een leidraad voor scholen, docenten en onderwijsprogramma’s in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en vormt het de basis voor doorlopende leerlijnen taal en rekenen. Het doel van de invoering van de referentieniveaus is het verbeteren van de taal- en rekenvaardigheden bij leerlingen. Alle referentieniveaus samen vormen het referentiekader voor taal en rekenen. Dit is de basis van het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen.

Om deze referentieniveaus ook van toepassing te laten zijn op de volwasseneneducatie is in het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012-2015 besloten voor de educatie-opleidingen gericht op alfabetisering en op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs eindtermen vast te stellen voor de niveaus 1F en 2F.

Met de standaarden en eindtermen kan het niveau van volwassenen op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden in beeld gebracht worden. De basis van de standaarden en eindtermen wordt gevormd door het Referentiekader taal en rekenen (Meijerink 2010). Dit is de wettelijke standaard voor het onderwijs in taal en rekenen in Nederland. De standaarden en eindtermen corresponderen tevens met de niveaus van het Nederlandse Kwalificatiekader.

De standaarden zoals ze in de uitwerkingen beschreven zijn, vormen de basis voor de eindtermen. De standaarden beschrijven het niveau van een taal- of rekentaak. Eindtermen geven aan wat iemand moet kunnen aan het eind van een opleiding.

Omdat in het Referentiekader taal en rekenen het niveau wordt beschreven in de vorm van functionele taal- en rekentaken en omdat het einde van de opleidingen educatie samenvalt met de beschreven niveaus 1F en 2F liggen standaard en eindterm in de praktijk heel dicht bij elkaar.

Een voorbeeld: Bij Schrijven niveau 1F wordt de standaard op de volgende manier beschreven: Kan een briefje, kaart, e-mail en een bericht op internet schrijven om informatie te vragen en te geven, iemand te bedanken, te feliciteren, te condoleren en uit te nodigen.

In deze beschrijving worden concrete functionele schrijftaken benoemd. Wat iemand moet kunnen aan het eind van de opleiding Nederlandse taal, gericht op alfabetisering (1F) staat hier eigenlijk al.

Klik hier voor meer informatie over Standaarden en eindtermen in het volwassenenonderwijs.

Een uitgebreide omschrijving van de eindtermen Nederlandse taal en rekenen is te vinden in een regeling.

Wie betaalt de opleiding in het volwassenenonderwijs? Een deelnemer betaalt zelf lesgeld of cursusgeld voor een opleiding in het volwassenenonderwijs. Hoeveel de deelnemer moet betalen hangt af van het soort opleiding en van de persoonlijke situatie van de deelnemers.

In sommige gevallen bestaat er een tegemoetkoming in de studiekosten krijgen. Ook is het soms mogelijk de studiekosten af te trekken van de belasting. Soms betaalt de gemeente (een deel van) de opleidingskosten. Bijvoorbeeld als de deelnemer zonder diploma niet aan de slag kan komen en langdurig werkloos is. Soms betaalt een werkgever. Bijvoorbeeld als de deelnemer beter kunt functioneren als hij/zij meer kennis heeft van de Nederlandse taal.

 

Voorzieningen voor het verkrijgen van erkende kwalificaties voor volwassenen

Het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is bedoeld voor leerlingen van middelbare scholen die zijn gezakt voor hun examen en voor volwassenen die alsnog een diploma in het voortgezet onderwijs willen halen. In bepaalde gevallen kunnen ook 16- en 17- jarigen een opleiding in het vavo volgen. Ook leerlingen die vastlopen in het reguliere onderwijs kunnen terecht bij het vavo. Ten slotte staat het vavo open voor volwassenen die hun ontwikkeling willen vergroten. Het vavo biedt leerlingen van 18 jaar en ouder een kans om alsnog een diploma of certificaat voor het vmbo-tl (theoretische leerweg), havo of vwo te halen. Dat kan op sommige scholen in deeltijd of in de avonduren. Op die manier kunnen leerlingen hun lestijden afstemmen met hun werk of andere verplichtingen. Ook is het soms mogelijk de opleiding versneld te doen, bijvoorbeeld twee jaar havo in één jaar.

Toelatingseisen VAVO  Het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is in principe bedoeld voor mensen vanaf 18 jaar, woonachtig in Nederland, die alsnog een diploma in het voortgezet onderwijs willen halen. In bepaalde gevallen kunnen ook 16- en 17- jarigen een opleiding in het vavo volgen. 

Vavo ook voor 16-jarigen en 17-jarigen Onder bepaalde voorwaarden kan een middelbare school 16-jarigen en 17-jarigen uitbesteden aan het vavo. De middelbare school bepaalt in overleg met de leerling of het beter is als deze naar het vavo gaat. Het zijn vaak leerlingen die door uiteenlopende oorzaken moeite hebben met het reguliere voortgezet onderwijs. Om te voorkomen dat deze kinderen zonder diploma van school gaan, biedt het vavo hen een alternatieve leerroute (tweede weg). De leerlingen blijven ingeschreven staan op hun eigen middelbare school, maar volgen hun opleiding op het vavo. De middelbare school blijft verantwoordelijk voor de leerling.

De mogelijkheid voor 16-jarigen en 17-jarigen om les te krijgen op het vavo is geregeld in het Besluit samenwerking VO-BVE.

Financiering vavo Vavo-instellingen  krijgen één bedrag van de overheid voor personele en materiële kosten: de lumpsum. De lumpsum wordt vastgesteld voor alle onderwijsinstellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en volwassenenonderwijs samen. Het bestuur van de instelling bepaalt zelf hoe dit geld wordt besteed. Zo kunnen de instellingen het beleid en onderwijs beter afstemmen op de situatie van de school. Bij de verdeling van de budgetten in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve) wordt rekening gehouden met:

  • Het aantal leerlingen;
  • het aantal diploma's;
  • voorbereidende en ondersteunende activiteiten (dit budget is bedoeld voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben);
  • huisvesting.

De volgende instellingen in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve) krijgen geld van de Rijksoverheid:

  • regionale opleidingencentra (roc's);
  • vakscholen;
  • agrarische opleidingencentra (aoc's).

De budgetten voor beroepsonderwijs en volwasseneducatie worden samen genomen, omdat deze vavo-opleidingen ondergebracht zijn bij MBO-instellingen of regionale opleidingscentra (ROC’s).

Hoogte lesgeld voltijd vavo Een student betaalt lesgeld als hij/zij op 1 augustus van het cursusjaar 18 jaar of ouder is en een voltijd opleiding in het volwassenenonderwijs (vavo) volgt. Dit is voor het schooljaar:

  • 2015/2016 - € 1.131
  • 2016/2017 - € 1.137

Hoogte cursusgeld deeltijd vavo U betaalt cursusgeld al u een deeltijd opleiding in het volwassenenonderwijs (minder dan 850 lesuren per jaar) volgt. En u bent 18 jaar of ouder. De hoogte hiervan wordt vastgelegd in de onderwijsovereenkomst.

Als een student op de eerste dag van het desbetreffende schooljaar (1 augustus) nog geen 18 jaar is dan betaalt hij/zij geen lesgeld voor dat studiejaar. Onder de 18 jaar is het onderwijs aan het vavo dus gratis.

Bron: Rijksoverheid

 

Voorzieningen gericht op de overgang naar de arbeidsmarkt

Stimuleren van intersectorale mobiliteit Baanwisselingen vinden vooral binnen de eigen sector of tussen soortgelijke beroepen plaats. Ook ten opzichte van andere landen is de intersectorale mobiliteit laag. In de Verenigde Staten vinden twee keer zoveel baanwisselingen tussen sectoren plaats als in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk zelfs drie keer zoveel. Hoewel baanwisselingen geen doel op zich zijn, kunnen zij, zeker bij mobiliteit in geval van (dreigende) werkloosheid, bijdragen aan een beter werkende arbeidsmarkt. Het is daarom gewenst dat mensen gemakkelijker van beroep of sector kunnen wisselen, ook als dit (om)scholing vereist.

De Wet Werk en Zekerheid creëert een rechtvaardiger en meer activerend stelsel van sociale zekerheid waarbij investeringen in inzetbaarheid beter gaan renderen. Bij amendement van Van Weyenberg / Hamer is daarin een scholingsplicht geïntroduceerd op grond waarvan de werkgever de werknemer in staat stelt scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van de werkgever kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst indien de functie van de werknemer komt te vervallen of wanneer de werknemer niet langer in staat is zijn functie te vervullen. Daarnaast biedt de introductie van de transitievergoeding bij uitstek de mogelijkheid voor de werknemer om werkloosheid te voorkomen en voor de werkloze werknemer om tijdens werkloosheid te investeren in scholing gericht op ander werk. Scholing in een periode van werkloosheid kan de baankansen doen toenemen. Het kabinet hecht er daarom belang aan dat de transitievergoeding zo nodig ingezet wordt voor activiteiten gericht het bevorderen van baankansen, ook in andere beroepen en sectoren mocht de dynamiek op de arbeidsmarkt daar aanleiding toe geven. Bovendien kunnen onder andere, onder voorwaarden, kosten die voor het ontslag door de werkgever geïnvesteerd zijn in brede inzetbaarheid in mindering gebracht worden op de fiscale aanspraak op de transitievergoeding. Dit stimuleert werkgevers om al tijdens de loopbaan te investeren in de bredere inzetbaarheid van medewerkers. Om belemmeringen voor het aanbieden van leerwerkplekken te vermijden is voorts in de wet opgenomen dat de ketenbepaling niet van toepassing is op arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Ook in de sectorplannen wordt volop ingezet op op- of omscholing van werknemers. Dit is scholing die erop gericht is dat de inzetbaarheid van de werknemers wordt vergroot. Het gaat daarbij om een interne of externe opleiding om mensen algemene vakspecifieke beroepsvaardigheden aan te leren. Bedrijfsspecifieke trainingen komen niet in aanmerking voor cofinanciering. In de plannen die in de eerste tranche van de sectorplannen zijn goedgekeurd, zijn al ruim 63.000 om- en bijscholingstrajecten, ruim 7.000 loonbaanchecks en –adviezen, meer dan 1.200 EVC’s (Eerder Verworven Competenties) en 450 trajecten gericht op scholing van ouderen en inzet van jongeren opgenomen. Het kabinet neemt aanvullend onder andere onderstaande maatregel om de transities op de arbeidsmarkt in gang te zetten:

De derde tranche sectorplannen en de brug-WW De derde tranche van de sectorplannen gaat zich focussen op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk transities. Dit biedt ook kansen voor werkzoekenden die geen uitkering ontvangen. Sectoren die inzetten op om- of bijscholingstrajecten voor nieuwe medewerkers kunnen voor cofinanciering in aanmerking komen. De nadere voorwaarden voor de regeling cofinanciering sectorplannen worden in overleg met sociale partners uitgewerkt. Om van-werk-naar-werk extra te stimuleren introduceert het kabinet in 2015 binnen de sectorplannen de brug-WW. Deze aanvullende ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor werkgevers die werknemers willen aantrekken uit een ander beroep of sector. De brug-WW vergemakkelijkt baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing. De brug-WW in combinatie met de derde tranche van de sectorplannen biedt perspectief op een baan in een andere sector of in een ander beroep voor werklozen en helpt werkgevers om moeilijk vervulbare vacatures, bijvoorbeeld in de technische sector, in te vullen. Zij dragen daarmee bij aan een beter werkende arbeidsmarkt.

Stimuleren van scholing tijdens de loopbaan De toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt noodzaakt om tijdens de loopbaan meer dan nu aandacht te hebben voor het op peil houden van kennis en vaardigheden. Het kabinet neemt daarom onder andere de volgende maatregel om volwassenen aan te moedigen ook tijdens de loopbaan kwalificerende scholing te volgen:

Levenlanglerenkrediet De invoering van het levenlanglerenkrediet, zoals afgesproken in het akkoord over het studievoorschot, biedt nieuwe groepen studenten de mogelijkheid om het collegegeld - of het lesgeld (voor mbo-opleidingen) - te lenen. Dit neemt de financiële barrière weg voor studenten die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering, waaronder het collegegeldkrediet, maar die wel gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen om bijvoorbeeld een transitie naar een andere sector te maken of om een hoger opleidingsniveau te bereiken. Dit biedt ook kansen voor mensen zonder werkgever, zoals bijvoorbeeld herintredende vrouwen, om in zichzelf te investeren. Met de introductie van het levenlanglerenkrediet wordt het voorstel van de commissie Rinnooy Kan om het collegegeldkrediet toegankelijk te maken voor deeltijdstudenten overgenomen. Invoering van het levenlanglerenkrediet vindt plaats met ingang van 2017/2018.

Bovenstaande informatie is gehaald uit de kabinetsbrief leven lang leren.

 

Voorzieningen voor algemeen toegankelijk volwassenenonderwijs 

Volksuniversiteiten

Een volksuniversiteit is een instituut voor het non-formeel volwassenenonderwijs. De cursusonderdelen zijn toegankelijk voor iedereen, ongeacht welke opleiding iemand eerder heeft gevolgd en ongeacht leeftijd en achtergrond. Onderwijs vindt informeel plaats in groepen met andere studenten. Een opleiding aan de Volksuniversiteit is niet altijd speciaal toegespitst op het verkrijgen van een diploma of een bepaalde graad. Het belangrijkste doel is om vrije tijd nuttig te kunnen besteden.

Er is een breed aanbod van cursussen op de Volksuniversiteit, deze cursussen worden door leraren gegeven worden die expert zijn. In Nederland zijn er bijna 100 Volksuniversiteiten. Hiervan zijn er 85 lid van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten (BNVU). Deze leden bereiken samen per jaar ongeveer 180.000 studenten. Alle leden zijn onafhankelijke stichtingen met een 'not for profit' beleid ('niet van profiteren').

Een heel aantal lokale overheden in Nederland hebben het belang van Volksuniversiteiten voor de lokale culturele scene erkend en hebben financiële of materiële steun verleend. Niet alle lokale overheden kiezen voor een dergelijk beleid. Als gevolg hiervan kunnen de bedragen/prijzen tussen de verschillende Volksuniversiteiten verschillen.

Klik hier voor meer informatie over de volksuniversiteiten.

 

Andere vormen van publiek gefinancierde voorzieningen voor volwassenen

Om het aantrekkelijker te maken voor volwassenen om tijdens de loopbaan scholing te volgen is het noodzakelijk dat onderwijs nog beter aansluit bij de behoeften van het individu en bij de vereisten op de arbeidsmarkt. Lange onderwijstrajecten zijn niet aantrekkelijk voor werkenden, zeker niet als daarin tijd wordt besteed aan het leren van kennis en vaardigheden die mensen eigenlijk al beheersen. Er is behoefte aan opleidingstrajecten die op maat worden vormgegeven, aansluiten op de mogelijkheden en behoeften op de werkplek en gebruik maken van de mogelijkheden om online te leren. Ook is er behoefte aan het gefaseerd kunnen deelnemen aan (modulen van) opleidingen. Dit stelt mensen in staat hun studieactiviteiten beter af te stemmen op pieken en dalen in drukte in werk en privéleven en door het stapelen van modulen een diploma te behalen.

Flexibilisering deeltijdopleidingen hoger onderwijs Het kabinet creëert ruimte voor publieke en private instellingen om deeltijdopleidingen in het hoger onderwijs op een meer flexibele manier in te richten. De focus komt te liggen op wat mensen moeten kennen en kunnen, op de inhoud en het niveau van de kennis en vaardigheden. Dat maakt variatie mogelijk in de inrichting van opleidingstrajecten, terwijl gewaarborgd blijft dat afgestudeerden aan alle eisen voldoen. Zo kan bijvoorbeeld op maat worden aangesloten bij de kennis en vaardigheden die de werkende al heeft, kunnen leeractiviteiten worden afgestemd op de mogelijkheden op de werkplek en de vraag van werkgevers en kunnen de mogelijkheden van online leren optimaal worden benut.

Bestaande bepalingen over het werken vanuit vastgelegd, tevoren door de instelling geprogrammeerd, onderwijsaanbod en het realiseren van aantallen uren studielast worden losgelaten. De huidige wettelijke kaders schrijven namelijk voor dat gewerkt wordt vanuit een vaststaand onderwijsaanbod, waardoor het realiseren van flexibele maatwerktrajecten niet goed mogelijk is.

Het kabinet kiest ervoor te starten met pilots flexibilisering. Deze pilots worden benut om te onderzoeken op welke wijze de kaders het best kunnen worden geformuleerd, zodat de kwaliteit van het flexibele onderwijs en de beoordeling van leeruitkomsten gewaarborgd wordt. De NVAO en Inspectie worden daarom ook nauw betrokken bij de pilots. Bij zowel publieke als private instellingen bestaat veel enthousiasme om met de pilots aan de slag te gaan. Ook voor hen is de borging van de kwaliteit en de directe betrokkenheid van NVAO en Inspectie van groot belang.

Ten behoeve van de pilots zullen een tijdelijke stimuleringsregeling en een AMvB op basis van het experimenteerartikel in de WHW worden ontwikkeld. Instellingen worden hier zo spoedig mogelijk nader over geïnformeerd, zodat zij tijdig aan de slag kunnen gaan met het ontwikkelen van aanvragen voor pilots. In het kader van de tijdelijke stimuleringsregeling kunnen zowel publieke als private instellingen in aanmerking komen voor subsidiëring. De planning is dat de pilots in het studiejaar 2015/2016 van start gaan en vijf jaar zullen duren. Na evaluatie vindt besluitvorming plaats over structurele verankering in wet- en regelgeving. Onderdeel van de pilots flexibilisering is ook het mogelijk maken van accreditatie van onvolledige opleidingen. Het gaat daarbij om niet-bekostigde opleidingen die leiden tot een hbo-bachelorgraad en die voorzien in een behoefte op de arbeidsmarkt. Deelnemende opleidingen krijgen de mogelijkheid alleen onderwijs te verzorgen voor een deel van de opleiding leidend tot een diploma en daarbij slechts volwassen studenten toe te laten die aantoonbaar de leeruitkomsten van het basisdeel van de opleiding al beheersen. Een voorbeeld zijn de tweedegraads lerarenopleidingen van Saxion Next, waarbij een programma met een omvang van 120 (van de 240) studiepunten wordt verzorgd, dat alleen toegankelijk is voor mensen die al een bachelorgraad in een vak hebben. Het mogelijk maken van accreditatie van niet-bekostigde onvolledige opleidingen draagt bij aan een spoedige totstandkoming van arbeidsmarktrelevante en flexibele, kortdurende opleidingen hoger onderwijs voor volwassenen.

Vraagfinanciering in deeltijd hoger onderwijs Door de financiering via de deeltijdstudent te laten verlopen, zullen instellingen zich meer naar de vraag van de klant moeten richten. Dit moet leiden tot een aantrekkelijker onderwijsaanbod en zal volwassenen stimuleren om te gaan leren.

In lijn met het advies van de commissie Rinnooy Kan ontvangen deeltijdstudenten bij vraagfinanciering vouchers ter waarde van circa 1.250 euro per 30 studiepunten, waarmee zij bij private of publieke instellingen terecht kunnen. Alleen instellingen die meedoen aan de experimenten met vraagfinanciering kunnen hun opleidingen in modules aanbieden, deelnemers werven en inschrijven voor gefaseerde deelname aan die opleidingsmodules en de opleiding verzorgen op andere locaties dan de eigen vestigingsplaats. Die mogelijkheden hebben bekostigde instellingen hoger onderwijs op dit moment niet. Met het oog op het speelveld publiek-privaat wordt hen die mogelijkheid nu geboden in het kader van experimenten vraagfinanciering.

Bron: Kabinetsbrief een leven lang leren