Leven Lang Leren
Nationaal beleid
Leven lang leren (LLL) gaat in principe over alle leeractiviteiten van een individu tijdens het leven. Hieronder vallen verschillende leeractiviteiten, zoals informeel leren (al doende), non-formeel leren (cursussen, trainingen) en formeel leren (onderwijs).Vaak wordt leven lang leren echter gedefinieerd als post-initieel onderwijs. Een reden hiervoor is dat het volgen van opleidingen en cursussen eenvoudiger te meten is dan de mate waarin men leert door taken te verrichten op het werk of buiten werktijd om. Leven Lang Leren wil mensen de kans bieden om in elke fase van het leven onderwijs te kunnen volgen. Het Europese Leven Lang Leren Programma (LLP) stimuleert Europese samenwerking, uitwisseling, nascholing en stage met subsidies. Het programma liep van 2007 tot eind 2013. In 2014 is dit programma overgegaan in Erasmus+.
LLL en vaststelling van eerder verworven competenties (EVC)
Met financiering van de rijksoverheid is een landelijke, regionale en sectorale infrastructuur voor leren en werken opgezet, waarin onderwijsinstellingen, de overheid en het bedrijfsleven samenwerken. Alle betrokkenen bij het leer- en werkproces zijn verantwoordelijk voor het verwezenlijken van de doelstellingen, terwijl de overheid de gunstige voorwaarden schept. Doel van het beleid inzake een leven lang leren is mensen in staat te stellen hun potentieel te verwezenlijken en flexibel om te gaan met veranderingen in de maatschappij en op de werkvloer. De overheid biedt fiscale prikkels om een leven lang leren aantrekkelijker te maken en wel aan de hand van specifieke doelstellingen wat betreft het aantal programma’s waarbij werken en leren worden gecombineerd. De overheid heeft subsidies beschikbaar gesteld voor het vaststellen en erkennen van eerder verworven competenties (EVC). Dit systeem voor het valideren van formeel, niet-formeel en informeel leren. Door het vastleggen van de ervaringen kan er een certificaat gehaald worden. In dit ervaringscertificaat staat over welke competenties een persoon beschikt aan de hand van de ervaring en kennis van diegene.
In juni 2012 is er een nieuw convenant ondertekend door de Stichting van de Arbeid en de overheid (de ministeries van OCW, van SZW en van EZ). Dit convenant heeft als doel het gebruik van EVC als arbeidsmarktinstrument te stimuleren door sociale partners en overheid (onder andere door het recht op EVC in cao’s op te nemen) en de kwaliteit van EVC te waarborgen. In het convenant is daartoe afgesproken dat de overheid zorg blijft dragen voor het systeem van kwaliteitsborging van EVC.. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is in Artikel 7.16 de erkenning van verworven competenties opgenomen. Dit betekent dat het instellingsbestuur procedures en criteria voor de erkenning van verworven competenties kan vaststellen voor degenen die niet zijn ingeschreven.
Erasmus+ (Europese Leven Lang leren)
Erasmus+ wordt gezamenlijk uitgevoerd door twee Nationale Agentschappen in Nederland. Het Nederlands Jeugdinstituut is het Nationaal Agentschap voor Erasmus+. Het Nationaal Agentschap voor het ‘onderwijsdeel’ van Erasmus+ bestaat uit de drie organisaties Nuffic, CINOP en Europees Platform.
In 2014 is het Europese Leven Lang leren programma overgegaan in Erasmus+: The EU Programme for Education, Training, Youth and Sport. Dit programma loopt van 2014 tot en met 2020.
Erasmus+ is het nieuwe Europese subsidieprogramma voor onderwijs, jeugd en sport. Aan de basis staat de gedachte dat investeringen in onderwijs, opleidingen en niet-formeel leren van cruciaal belang zijn om mensen – ongeacht hun leeftijd of achtergrond – de kans te geven zich voortdurend te ontwikkelen oftewel: een leven lang te leren. De educatieve opbrengst, die kan bestaan uit kennis of vaardigheden, maakt uiteindelijk de Europese economie sterker. Europa moet slimmer worden om een aantrekkelijke kenniseconomie te zijn en te blijven en te kunnen concurreren met andere kennisregio’s, waar ook ter wereld. Erasmus+ is het middel om dat doel te bereiken.
Het Europese subsidieprogramma Erasmus+ bevordert de Europese dimensie in onderwijs, sport en buitenschoolse educatie en biedt kwalitatieve en innovatieve toekomstmogelijkheden voor alle jongeren, professionals en vrijwilligers in het onderwijs en de jeugdsector.
Erasmus+ is onderverdeeld in drie actielijnen waaronder 11 acties worden onderscheiden. Bekende structuren en namen onder het lopende Leven lang leren programma zoals de Transversale acties en sectorale programma’s, komen te vervallen. Met deze verandering vereenvoudigt de Commissie haar programma's.
Vereenvoudigde structuur Met Erasmus+ is de benadering gericht op 'lerende mobiliteit', 'samenwerking voor innovatie' en 'draagvlak voor beleidshervorming'.
De drie actielijnen voor Erasmus+ zijn:
Actielijnen | Doel | |
1. | Learning mobility of individuals Lerende mobiliteit | Staf- en studentenmobiliteit voor ho, mbo en po en vo |
2. | Cooperation for innovation and good practices Samenwerken voor innovatie | Knowledge Alliances voor hoger onderwijs en Sector Skills Alliances voor mbo |
3. | Support for policy reform Draagvlak voor beleidshervorming | Open Methode van Coördinatie (OMC); implementatie van EU instrumenten zoals EQF |
Doelgroepen Erasmus+ Onderwijsinstellingen, bedrijven, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, overheid, andere organisaties gericht op het beroepsonderwijs en sectorale organisaties kunnen een aanvraag indienen voor subsidie van het Erasmus+ programma. Individuen daarentegen kunnen geen rechtstreekse aanvraag indienen.
Uitkomsten van een leven lang leren strategie
Het programma gaat in op een aantal doelstellingen die in Nederland ook als erg belangrijk worden geacht. Zo is het beleid in Nederland er opgericht om het aantal voortijdig schoolverlaters te verkleinen. De overheid 39 Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC's) ingesteld. Deze RMC's registeren voortijdig schooluitval. Op deze manier houdt de overheid zicht op dit probleem. Daarnaast helpt het RMC voortijdig schoolverlaters een opleiding te volgen of een (leerwerk)baan te vinden.
Verder nemen de overheid en onderwijsinstellingen onder meer de volgende maatregelen tegen schooluitval:
- Het experiment doorlopende leerlijn vmbo-mbo2 (VM2). Het experiment moet de doorstroom van vmbo-leerlingen naar het mbo gemakkelijker maken.
- Betere samenwerking tussen scholen in het voortgezet onderwijs en instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve). Leerlingen kunnen een diploma halen in het bve, maar blijven wel ingeschreven staan op hun eigen school.
- Jongeren die school voortijdig willen verlaten krijgen betere begeleiding en hulp bij hun studiekeuze.
- Jongeren die dat nodig hebben krijgen op school hulp van professionele hulpverleners.
- Schoolverlaters van 18 tot 23 jaar kunnen een ervaringscertificaat halen. Dit is een soort diploma dat aantoont welke kennis, kunde en werkervaring iemand heeft.
Verder is het beleid in Nederland erop gericht om het aandeel hogeropgeleiden te vergroten. Zo hebben hoge scholen en universiteiten de afgelopen jaren geld ontvangen voor een verbetering van het studiesucces en voor studiekeuzegesprekken. Verder heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) eind 2012 prestatieafspraken gemaakt met alle hogescholen en universiteiten. Scholen geven zelf aan wat ze willen verbeteren op het gebied van onderwijskwaliteit en studiesucces. Door profilering moeten hogescholen en universiteiten aangeven wat hun sterke punten zijn. Zo zal de ene hogeschool zich richten op Associate Degrees en zal een andere school ervoor kiezen om zijn opleidingen aantrekkelijker te maken voor vwo'ers. Universiteiten moeten keuzes maken in hun wetenschappelijk onderzoek om op hun eigen gebieden tot de wereldtop te behoren. Ook moeten ze het onderzoek beter afstemmen op de behoeften van het bedrijfsleven en op grote maatschappelijke uitdagingen, zoals veiligheid en vergrijzing.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 14.1 Onderwijs in de Europa 2020 strategie.