Organisatie en bestuur van het onderwijs
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1815)
De Grondwet bepaalt dat het geven van onderwijs vrij is (sinds de wijziging van 1848). De zorg voor het onderwijs ligt bij de overheid, evenals het toezicht erop. Burgers hebben het recht een school op te richten en te kiezen tussen openbaar onderwijs en onderwijs dat is gebaseerd op een religieuze, maatschappelijke of onderwijskundige visie (bijzonder onderwijs).
De wet bepaalt ook dat er in iedere gemeente voldoende gelegenheid moet zijn om openbaar basisonderwijs te volgen. Bij uitzondering kan dat ook in een niet openbare school plaatsvinden, bijvoorbeeld bij scholen waar het bijzonder en openbaar onderwijs samenwerken. Het bijzonder onderwijs is in de wet zeker gesteld: de vrijheid van richting van het bijzonder onderwijs is gegarandeerd evenals de financiële gelijkstelling van het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs (sinds 1917).
De eisen waar het openbare en bijzonder onderwijs aan moet voldoen moeten in een wet staan. De regering moet ieder jaar aan de Staten-Generaal een verslag geven over de toestand van het onderwijs.
Wetgeving onderwijspersoneel
Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO)
De Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO; 2006) bepaalt de bekwaamheidseisen voor onderwijsgevenden en voor onderwijsgerelateerde werkzaamheden van ander personeel in de sectoren: • primair onderwijs; • voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Wetgeving voor- en vroegschoolse educatieWetgeving voor- en vroegschoolse educatie
Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE)
De Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet OKE) heeft als doel peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen meer samen te laten werken. Hierdoor krijgen kinderen, los van de peuterspeelzaal of kinderdagverblijf, een vergelijkbare kwaliteit en kansen op ontwikkeling aangeboden.
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (2005) waarborgt de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht daarop en regelt de financiering van de kinderopvang. De wet waarborgt deverplichting voor houders van kindercentra om verantwoorde kinderopvang aan te bieden en de houders van gastouderbureaus om de opvang verantwoord uit te voeren. Onder verantwoorde kinderopvang wordt opvang verstaan die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Deze globale eisen zijn door de kinderopvangbranche en de organisatie van ouders verder uitgewerkt en vastgelegd in een convenant kwaliteit kinderopvang.
Wetgeving primair en voortgezet onderwijs
Wet Goed onderwijs en goed bestuur
Met de Wet Goed onderwijs en goed bestuur (2010) kan de overheid de bekostiging van een basisschool of school voor voortgezet onderwijs in het belang van de leerlingen beëindigen wanneer er sprake is van aanhoudend slecht onderwijs. In de wet zijn eisen geformuleerd voor de minimumkwaliteit waar iedere school aan moet voldoen en kan een school een aanwijzing krijgen wanneer er sprake is van bestuurlijk wanbeheer.
Wet medezeggenschap op scholen (WMS)
De Wet medezeggenschap op scholen (WMS; 2006) geldt voor het (speciaal) basisonderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs De doelstelling van de WMS is een versterking van de positie van personeel, ouders en leerlingen in de medezeggenschap, onder andere in de vorm van medezeggenschapsraden (MR’s). De medezeggenschapraad heeft informatierecht, adviesrecht en instemmingsrecht
Wet op het onderwijstoezicht (WOT)
De Wet op het onderwijstoezicht (WOT; 2002) regelt de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Inspectie van het Onderwijs De inspectie sluit daarbij aan op de eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteitszorg van de onderwijsinstellingen. De Inspectie heeftde wettelijke taak de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen.
In de WOT zijn 4 uitgangspunten opgenomen waaraan het inspectietoezicht moet voldoen:
• in acht nemen van de vrijheid van onderwijs en de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen • stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeleid door de derwijsinstellingen zelf • niet meer belasting van de onderwijsinstellingen dan voor zorgvuldig toezicht nodig is; • het toezicht mede richten op het informeren over de (kwaliteits)ontwikkelingen in de sector
Wetgeving primair onderwijs
Wet op Primair Onderwijs (WPO) en Wet op de Expertisecentra (WEC)
Vanaf 1 augustus 1998 wordt het primair onderwijs geregeld in twee wetten, namelijk Wet op Primair onderwijs en de Wet op de Expertisecentra.
Het (voortgezet) speciaal onderwijs is geregeld in de Wet op de Expertisecentra (WEC).
De WPO en de WEC omschrijven de uitgangspunten en de doelstellingen van het onderwijs en geven voorschriften voor de inrichting van het onderwijs (vakken, kerndoelen, kwaliteit, het schoolplan, de bekostiging, de schoolgids en de klachtenregeling). Ook voorziet de wet in regelgeving ten aanzien van de zorgstructuur (zorgplan, samenwerkingsverbanden) en de positie van personeel, ouders en leerlingen.
Wetgeving voortgezet onderwijs
Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)
De Wet op het voortgezet onderwijs (WVO; 1968, wijziging 1998) regelt het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs onderscheidt:
● voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo); ● hoger algemeen voortgezet onderwijs en voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (havo en vmbo); ● praktijkonderwijs; ● andere vormen van voortgezet onderwijs.
Het voortgezet speciaal onderwijs voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden is sinds 1999/2000 onderdeelvan de WVO, als leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro). Deze instellingen worden speciale scholen voor voortgezet onderwijs (vso) genoemd.
Wetgeving voortgezet en beroepsonderwijs
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS)
De Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) (2001) regelt voor ouders en leerlingen de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten in het voortgezet en beroepsonderswijs. De tegemoetkoming is inkomensafhankelijk, vrij van inkomstenbelasting hoeft niet te worden terugbetaald.
Wetgeving middelbaar beroepsonderwijs en volwassenenonderwijs (bve)
Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)
De Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) is tussen 1996 en 2000 gefaseerd ingevoerd (1997: invoering kwalificatiestructuur van het beroepsonderwijs.; 1998: vorming van regionale opleidingencentra (ROC's) voltooid; 2000: invoeringbekostigingsmodel waarbij de bekostiging gedeeltelijk plaats vindt op basis van het aantal deelnemers per opleiding gedifferentieerd naar leerweg en gedeeltelijk op basis van het aantal gediplomeerden aan de instellingen). De WEB is in 2008 gewijzigd om leerlinggebonden financiering mogelijk te maken.
Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen
Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en daarmee samenhangend specifiek voor de BVE-sector het Examenbesluit mbo In de wet, die per 1 augustus 2010 van kracht is, staat beschreven wat leerlingen op verschillende momenten in hun schoolloopbaan op het gebied van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Daarmee wordt het referentiekader een leidraad voor scholen, docenten en onderwijsprogramma’s in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en vormt het de basis voor doorlopende leerlijnen taal en rekenen. Het doel van de invoering van de referentieniveaus is het verbeteren van de taal- en rekenvaardigheden bij leerlingen.
Wetgeving beroepsonderwijs en hoger onderwijs
Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000)
De Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF, 2000)regelt de studiefinanciering voor studenten. De studiefinanciering bestaat uit de basisbeurs en de ov-kaart waar elke student recht op heeft een aanvullende beurs en een lening die moeten worden aangevraagd.
Wetgeving hoger onderwijs
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (1993)verenigt het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en de open universiteit in één wet.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn algemene bepalingen opgenomen die gelden voor het gehele hoger onderwijs. Daarnaast zijn opgenomen:
• specifieke bepalingen over de onderwijskundige en institutionele structuurvoor hogescholen, universiteiten of de Open Universiteit• randvoorwaarden die betrekking hebben op de inrichting van het onderwijs, zoals de vooropleidingseisen en de studielast; • regelingen inzake examens, studenten, medezeggenschap, personeel, planning en bekostiging; • bepalingen over de samenwerking tussen instellingen; • eisen voor niet bekostigde instellingen om toch geaccrediteerd onderwijs te kunnen verzorgen en graadverlening.
Wet educatieve minor
DeWet educatieve minor (2010) maakt het voor studenten mogelijk om binnen hun universitaire vakbachelor een zogeheten educatieve minor te volgen. Als ze deze opleiding succesvol tot een einde hebben gebracht, krijgen ze de bevoegdheid om les te geven op vmbo-t en de eerste 3 jaren van havo en vwo. Ze kunnen dan lesgeven voordat ze hun master hebben gehaald.
Wet accreditatie in het hoger onderwijs (WOT)
De Wet accreditatie in het hoger onderwijs (2002) is onderdeel van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en regelt het toezicht op instellingen voor hoger onderwijs.