Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Bestuur op centraal en decentraal niveau

Netherlands

2.Organisatie en bestuur van het onderwijs

2.6Bestuur op centraal en decentraal niveau

Last update: 5 February 2018

Karakteristiek voor Nederland is de koppeling van een centralistisch onderwijsbeleid aan een gedecentraliseerd bestuur en beheer van scholen. De centrale overheid schetst, met inachtneming van de bepalingen in de Grondwet (wet- en regelgeving), randvoorwaarden voor het onderwijs. Deze randvoorwaarden gelden voor zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs. 

De provinciale overheid oefent voornamelijk wettelijk geregelde toezichthoudende en rechtsprekende taken uit voor het openbaar en het bijzonder onderwijs. De gemeente heeft als plaatselijk bestuur wettelijke taken en bevoegdheden voor het openbaar en het bijzonder onderwijs in haar gemeente. 

Het bestuur van de openbare en bijzondere onderwijsinstelling wordt gevormd door een wettelijk erkend bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is de instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wet- en regelgeving in de scholen. Het bestuur van de openbare onderwijsinstelling (het bevoegd gezag of het schoolbestuur) is de gemeente. De gemeente kan sinds 1997 kiezen uit meerdere bestuursvormen voor de openbare onderwijsinstelling. Het bestuur (bevoegd gezag of schoolbestuur) van een bijzondere onderwijsinstelling wordt gevormd door het bestuur van de vereniging of stichting die de school in stand houdt.

 

Bestuur op nationaal niveau

Voor wetgevende en uitvoerende macht zie paragraaf 1.2.

Het Bestuursdepartement bestaat uit de Bestuursraad en uit directies. Beleidsdirecties ontwikkelen beleid voor de onderwijssectoren en voor wetenschap:

  • Directie Primair Onderwijs;
  • Directie Voortgezet Onderwijs;
  • Directie Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie;
  • Directie Hoger Onderwijs en Studiebekostiging;
  • Directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid.

Elk van die directies heeft de zorg voor een bepaald onderwijsgebied en heeft contact met de instellingen binnen dat gebied. Daarnaast zijn er directies die voor het hele gebied aspecten onder hun hoede hebben, zoals de directies Internationaal Beleid en Wetgeving en Juridische zaken.

 

Inspectie van het Onderwijs

Het toezicht op het onderwijs wordt door verschillende onderwijswetten opgedragen aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en wordt onder zijn gezag uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie is een agentschap dat organisatorisch valt onder de het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De positie van de Inspectie van het Onderwijs is opgenomen in een ministeriële regeling (Regeling positie Inspectie van het Onderwijs) welke in 1998 is verschenen. De onderwijsinspectie voert haar taken uit op basis van de regelingen uit de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Voor wetgeving zie hoofdstuk 15 Wetgeving.

 

Taken centrale overheid

De centrale overheid (in dit geval de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap) stuurt het onderwijs aan met wet- en regelgeving, met inachtneming van de bepalingen in de Grondwet. De voornaamste taken van de overheid voor het onderwijsbeleid zijn de zorg voor de structurering en de bekostiging, de zorg voor het openbaar onderwijs, het toezicht, de examinering en de studiebekostiging. Het Rijk bevordert ook de innovatie van het onderwijs. De minister is tevens belast met de coördinatie van het wetenschapsbeleid en het cultuur- en mediabeleid.

Sturing is mogelijk door kwalitatieve of kwantitatieve eisen te stellen aan het onderwijsproces in de scholen of aan de resultaten daarvan; daarnaast is er sturing door regelingen voor de toedeling van financiële en andere middelen, en het stellen van voorwaarden waaraan scholen moeten voldoen. Het Rijk beslist onder meer over:

  • welke schooltypen er (kunnen) bestaan;
  • de duur van elk der schooltypen;
  • voor sommige schooltypen:
  • de vakken die moeten en kunnen worden onderwezen;
  • het minimum en maximum aantal lesuren per jaar;
  • de normen voor het splitsen van klassen;
  • de eisen van bekwaamheid van het onderwijsgevend personeel;
  • het maximum aantallen door de onderwijsgevenden te geven lessen;
  • het salaris en de hoofdzaken van de rechtspositie van de onderwijsgevenden;
  • de wijze van toelating van leerlingen tot het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs;
  • de wijze waarop het examineren van de leerlingen geschiedt;
  • de gelegenheid tot medezeggenschap van het personeel, de leerlingen en de ouders;
  • de stichtings- en opheffingsnormen.

 

 

Bestuur op provinciaal niveau

Nederland telt 12 provincies. Een provincie oefent voornamelijk wettelijk geregelde toezichthoudende en rechtsprekende taken uit. Provinciale Staten houdt toezicht op de aanwezigheid van voldoende openbaar primair onderwijs en voortgezet onderwijs en is beroepsorgaan voor schoolbesturen in het bijzonder onderwijs voor besluiten van gemeentebesturen. Onderwijsbestuurlijk en -inhoudelijk is de rol van de provincie beperkt, mede omdat zij geen bevoegd gezag kan zijn van een onderwijsinstelling.

 

Regionale, meld- en coördinatiefunctie

De gemeente heeft vanaf 1995 een centrale rol in de regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc-functie) en registreert voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar en coördineert de regionale aanpak van dit probleem. In 2002 is de "Wet houdende regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten" in werking getreden. Deze wet is gericht op het voorkomen en bestrijden van het voortijdig verlaten van het voortgezet onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs (vso), het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet volwassenenonderwijs. De wet regelt de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor een integrale aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Scholen of instellingen moeten niet-leerplichtige voortijdige schoolverlaters, die nog geen 23 jaar zijn, melden bij de gemeente.

Via de rmc-functie van gemeenten, worden jongeren die zijn uitgevallen teruggeleid naar het onderwijs en/of een leerwerkbaan. De gemeenten onderhouden een netwerk van onder meer instellingen voor jeugdzorg, onderwijs en werk en inkomen om de condities te creëren die een terugkeer naar onderwijs en/of werk mogelijk maken.Ook dit heeft tot doel jongeren op te leiden tot minimaal een startkwalificatieniveau. Daarbij wordt het makkelijker om tussentijds in te stromen in een opleiding.

Ouders kunnen worden gestraft met een boete van ten hoogste €2250 of, in uiterste gevallen een gevangenisstraf, als leerplichtige leerlingen niet in een school ingeschreven zijn, of zonder toestemming van school weg blijven. Jongeren vanaf 12 jaar die van school wegblijven, kunnen gestraft worden met een boete van ten hoogste €2250 of een taakstraf. Meestal wordt dan een alternatieve straf opgelegd.

Voor leerlingen van 14 jaar en ouder die problemen hebben met het voltijd onderwijs is het mogelijk een programma te volgen dat naast algemeen vormend onderwijs tevens praktijktijd bevat. De praktijk bestaat uit arbeid van lichte aard die wordt verricht naast en in samenhang met het onderwijs. Deze vervangende leerplicht is alleen bedoeld voor een kleine categorie jongeren waarvan de problemen niet op een andere wijze zijn op te lossen.

De uitvoering van de Leerplichtwet is een taak van de gemeente. Burgemeester en wethouders controleren of leerplichtigen, die in het gemeentelijk bevolkingsregister zijn opgenomen, ergens als leerling op een school in de zin van die wet zijn ingeschreven. De gemeente houdt toezicht op de naleving van de leerplicht in zowel het openbaar als bijzonder onderwijs, via een daartoe aangewezen leerplichtambtenaar. De wet stelt als eis dat elke gemeente één beëdigd leerplichtambtenaar heeft; in kleinere gemeenten is vaak sprake van een ambtenaar die daarnaast andere taken uitoefent.