Centraal in de Belgische onderwijswetgeving staat de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Deze geeft elke natuurlijke persoon of rechtspersoon het recht om scholen op te richten (de 'inrichtende machten', in het leerplichtonderwijs voortaan de 'schoolbesturen') en ze in te richten en te funderen op een confessionele of niet-confessionele levensbeschouwing of op specifieke pedagogische of onderwijskundige opvattingen. Ouders (van leerplichtige leerlingen) hebben bovendien het recht vrij de school voor hun kinderen te kiezen. De schoolbesturen kunnen leraren en ondersteunend, administratief en management personeel selecteren, aanwerven en bevorderen in overeenstemming met de statutaire wetgeving. Om hun scholen te ondersteunen en te vertegenwoordigen hebben ze onderwijskoepels opgericht.
Om gesubsidieerd/gefinancierd te kunnen worden moeten de scholen beantwoorden aan verschillende decretale en reglementaire bepalingen (zie 2.1-3).
De basisfinanciering van de werkingsmiddelen is voor alle netten gelijk. Het systeem houdt rekening met het onderwijsniveau, de onderwijsvorm en het studiegebied. Sinds het gelijkeonderwijskansendecreet kan een school niet langer leerlingen weigeren op grond van huidskleur, nationale of etnische herkomst, afkomst, religie of geslacht. Het nieuwe inschrijvingsrecht (2012) laat scholen toe maximaal in te spelen op de lokale context en hanteert verschillende voorrangscriteria (zie 2.1-2).
Er is geen inschrijvingsgeld in het leerplichtonderwijs. School/studietoelagen worden in het kleuteronderwijs, leerplichtonderwijs en hoger onderwijs toegekend op basis van dezelfde toekenningscriteria en aan de hand van een gezindossier dat geldt voor alle kinderen van eenzelfde gezin voor alle onderwijsniveaus. Om de participatie van de leerlingen te verhogen is de toekenning wel gekoppeld aan regelmatige aanwezigheid op school. Het schoolreglement bevat bovendien een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over ouder-contact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal.
Op alle niveaus en in alle onderwijsnetten zijn participatieorganen uitgebouwd. De overlegstructuur is sterk uitgebouwd, ook met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van het personeel in het onderwijs.
Onderwijsinstellingen worden er in toenemende mate toe aangezet bestuurlijk samen te werken in grotere samenwerkingsverbanden: scholen basis- en secundair onderwijs in scholengemeenschappen, hogeronderwijsinstellingen in associaties, centra voor basiseducatie en volwassenenonderwijs in consortia, lerarenopleidingen in expertisenetwerken, academies voor deeltijds kunstonderwijs in kunstacademies, instellingen voor secundair-na-secundair onderwijs en voor hoger beroepsonderwijs met andere instellingen, bedrijven, sectoren of beroepsopleidingen
Daarnaast zijn er nog verschillende andere samenwerkingsverbanden zoals: LOP's, Lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen, RTC's, Regionale Technologische Centra voor samenwerking met het bedrijfsleven, Regionale Overlegplatformen voor het stelsel leren en werken, ERSV's, Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden voor volwassenenonderwijs en -opleidingen e.a..