Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Fundamentele principes en beleidslijnen

Belgium - Flemish Community

2.Organisatie en bestuur van het onderwijs

2.1Fundamentele principes en beleidslijnen

Last update: 16 May 2018

Vrijheid van onderwijs

Centraal in de Belgische onderwijswetgeving staat de Belgische grondwet waarin de 'vrijheid van onderwijs' gegarandeerd wordt (art. 24). Dit is een dubbele vrijheid:

  • de actieve vrijheid voor elke natuurlijke persoon of rechtspersoon tot het organiseren van onderwijs en daarvoor instellingen op te richten;
  • de vrijheid van schoolkeuze voor leerlingen en hun ouders en inschrijvingsrecht.

Het recht van oprichting

Dit is de vrijheid van privépersonen alsook overheden om scholen op te richten en er onderwijs te verstrekken, dit zowel naar de vorm als naar de inhoud. De uit dit beginsel voortvloeiende autonomie houdt tevens het recht in om, binnen de geldende regelgeving, ter sanctionering van de studies rechtsgeldige studiebewijzen uit te reiken.

Het recht van richting

Dat impliceert de oprichting van scholen die gesteund zijn op een welbepaalde confessionele (katholieke, joodse, protestantse en islamscholen) of niet-confessionele levensbeschouwing, of op welbepaalde pedagogische of onderwijskundige opvattingen (zoals Steiner-, Freinet-, of ervaringsgericht onderwijs).

Het recht van inrichting

Het recht van inrichtende machten en schoolbesturen om zonder inmenging van de overheid de organisatie en de werking van scholen te bepalen; dit houdt o.m. in het bepalen van het inschrijvingsbeleid en het toepassen van het tuchtrecht, de keuze van personeel met het oog op de verwezenlijking van de eigen onderwijsdoelstellingen, de uitvaardiging van een schoolreglement,… Met andere woorden, de beslissingsmacht van de schoolbesturen (inrichtende macht) en de directie mag niet op kennelijk onredelijke of onevenredige wijze worden beknot. De grondwet verbiedt alle preventieve maatregelen. Ze mogen echter niet worden verward met regulerende maatregelen. Zo mag de overheid bv.

  • decretale regels inzake het toelatingsbeleid en weigeringsrecht vastleggen;
  • voorwaarden stellen in verband met de kwalificaties van personen;
  • ontwikkelingsdoelen en eindtermen opleggen voor zover dit voldoende ruimte laat om het pedagogisch of levensbeschouwelijk project te verwezenlijken;
  • participatiestructuren invoeren,…
  • (Evenzeer kunnen de aanspraak op subsidiëring en de daarmee samenhangende voorwaarden tot een inperking van de actieve vrijheid van onderwijs leiden.) (Seneca, Forum voor onderwijsrecht, trefwoordenlijst).

Vrijheid van onderwijsmethoden en 'pedagogisch project'

Inzake onderwijsmethoden, leerplannen, beoordeling van leerlingen en pedagogisch project zijn de schoolbesturen/inrichtende machten in grote mate autonoom. De Vlaamse Regering keurt de leerplannen goed volgens de vooraf door haar vastgelegde criteria (zie 2.1-3). Elke inrichtende macht (schoolbestuur in het basisonderwijs) definieert autonoom zijn pedagogisch project of opdrachtverklaring. Overheidscontrole is dus uitgesloten zolang de projecten niet in contradictie zijn met de democratische principes die de Belgische staat schragen en de wettelijke en statutaire voorschriften. Dit is de reden waarom de verschillende onderwijskoepels en schoolbesturen hun pedagogische projecten gedetailleerd hebben  uitgewerkt, uitgeschreven en gepubliceerd. Zie daarvoor bij de zgn. onderwijskoepels (zie 2.7.1.3) en bij enkele grote steden, Antwerpen en Gent (zie 2.7.1.9).

Schoolreglement en engagementsverklaring

De ouders en leerling worden voorafgaand aan de inschrijving geïnformeerd over het pedagogisch project en het schoolreglement inclusief de engagementsverklaring. Indien de ouders dit project of het schoolreglement niet tekenen voor akkoord dan zal de inschrijving niet gerealiseerd worden. Elke school stelt haar eigen schoolreglement op, maar ook hier legt de overheid een aantal minimum kenmerken vast.

Het schoolreglement voor het kleuteronderwijs bevat ten minste volgende bepalingen:

  • afspraken over de geldelijke en niet-geldelijke ondersteuning die niet afkomstig is van de Vlaamse Gemeenschap en de rechtspersonen die daarvan afhangen (m.a.w. reclame en sponsoring);
  • de bijdragen die aan de ouders kunnen gevraagd worden en de afwijkingen die daarop kunnen gegeven worden;
  • een engagementsverklaring;
  • afspraken inzake het rookverbod;
  • bepalingen inzake onderwijs aan huis.

Voor het lager onderwijs komen daar nog bij:

  • het orde- en tuchtreglement van de leerlingen met inbegrip van de beroepsmogelijkheden;
  • de procedure tot toekenning van getuigschriften basisonderwijs door het schoolbestuur;
  • richtlijnen inzake afwezigheden en het te laat komen;
  • afspraken i.v.m. huiswerk, agenda’s en rapporten;
  • de wijze waarop de leerlingenraad wordt samengesteld;

(Omzendbrief BaO/2002/1 informatie bij eerste inschrijving en schoolreglement).

Het schoolreglement in het secundair onderwijs (voor de CDO het centrumreglement) bevat de grote krachtlijnen van de organisatie van de studies waaronder alleszins:

  • het studieaanbod van de school/het centrum,
  • de lesspreiding tezamen met de vakantie- en verlofregeling,
  • het evaluatiestelsel met inbegrip van de remediëringsmaatregelen,
  • de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van de delibererende klassenraden,
  • de afspraken inzake het rookverbod, de controle op de naleving ervan en de sancties die kunnen worden opgelegd bij overtreding,
  • de bijdrageregeling en de afwijking hierop, de stageregeling, het onderwijs aan huis voor zieke jongeren, de afwijkende toelatingsvoorwaarden in het hoger beroepsonderwijs.

Voor de CDO centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevat het centrumreglement ook:

  • de opzet en de procedure van de screening en de trajectbegeleiding;
  • de verplichting om het principe van het voltijds engagement na te leven (het daadwerkelijk en regelmatig volgen van de gekozen opleiding of vorming en de invulling van de component werkplekleren.

Het schoolreglement omvat ten minste de onderdelen:

  • studiereglement: de inrichtende macht is vrij bij de redactie hiervan;
  • ordereglement: dat omvat aanwijzingen inzake de eisen die een inrichtende macht vastlegt op het vlak van de orde die in de onderwijsinstelling dient te heersen, en de ordemaatregelen die er toe strekken de leerling te helpen zijn gedrag te verbeteren en aan te passen zodat een goede samenwerking met alle personeelsleden en medeleerlingen van de school opnieuw mogelijk wordt;
  • tuchtreglement: dat slaat op situaties die zich in een onderwijsinstelling kunnen voordoen waarbij leerlingen zich derwijze gedragen dat het ordentelijk verstrekken van het onderwijs en/of het opvoedingsproject van de school in het gedrang wordt gebracht, ja zelfs gevaar loopt. Het omvat ook de mogelijke tuchtmaatregelen.

Zie Codex SO, omzendbrief SO/2008/8 en SO 64, decreet leren en werken 10/7/2008.

Het schoolreglement in alle scholen in Vlaanderen bevat ook een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, voldoende aanwezigheid en spijbelbeleid, deelname aan alle vormen van individuele leerlingenbegeleiding en een positief engagement ten aanzien van de onderwijstaal. Met betrekking tot het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het schoolreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt. (Voor gemeenten buiten een LOP is dit mogelijk als 2/3 van de scholen daarmee akkoord zijn.). Zie omzendbrief BaO/2009/02 en website secundair onderwijs engagementsverklaring.

Vrijheid van schoolkeuze en inschrijvingsrecht

Naast de 'pedagogische vrijheid' voor de scholen is er de vrije schoolkeuze voor de ouders. Beiden worden door de grondwet gegarandeerd. Ouders en hun kinderen moeten over een school van hun keuze kunnen beschikken op een redelijke afstand van de woonplaats. Een school kan autonoom haar maximale opvangcapaciteit bepalen, maar als ze deze hanteert om leerlingen te weigeren zal op de consequente toepassing van het weigeren toezicht worden uitgeoefend.

Inschrijvingsrecht

Het decreet gelijke onderwijskansen I van 28 juni 2002 (zie 12.3.1.1) verankerde het principieel recht van elke leerling op een inschrijving in de gekozen school én in de gekozen vestigingsplaats. Dit recht moet toelaten dat alle leerlingen en ouders onbelemmerd onderwijs kunnen kiezen binnen een waaier van pedagogische projecten. Weigeringen op grond van huidskleur, nationale of etnische herkomst, afkomst, religie of geslacht zijn niet toelaatbaar.

Ook kinderen van vreemde nationaliteit zonder wettig verblijfsstatuut die immigreren samen met personen die de ouderlijke macht uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben, hebben recht op onderwijs van zodra zij in het land verblijven ongeacht of hun ouders al dan niet in een wachtregister of vreemdelingenregister ingeschreven zijn. (Omzendbrief GD/2003/03).

Op 1 september 2012 trad een nieuwe set regels voor inschrijving en aanmeldingsprocedures in werking. Deze ‘set regels’ houdt ook rekening met de diversiteit aan scholen en regio’s en voorziet daarom verschillende (keuze)mogelijkheden zodat scholen/regio’s maximaal kunnen inspelen op de lokale context. Bij de toepassing van het inschrijvingsrecht is het onderscheid tussen een school gelegen in het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform (LOP) en een school gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP daarom substantieel.

Zie omzendbrief BaO/2012/01 en SO/2012/01.

Lokale overlegplatforms en de Commissie inzake leerlingenrechten

Lokale overlegplatformen (LOP's)

Om het inschrijvingsrecht, de voorrangsregeling en het gelijke onderwijskansenbeleid op het lokale vlak mee te implementeren werden in 2003 lokale overlegplatformen (LOP's) opgericht, zowel voor het basisonderwijs, als voor het secundair onderwijs. Het werkingsgebied is in beginsel de gemeente maar kan worden uitgebreid of verkleind. In het LOP zetelen de directies en schoolbesturen van alle scholen en CLB's binnen het werkingsgebied (en eventueel van scholen voor buitengewoon onderwijs buiten het werkingsgebied waarmee leerlingenstromen bestaan) en een vertegenwoordiger van elk onthaalbureau in het werkingsgebied. Via de koepelorganisaties duidt de minister vertegenwoordigers aan van de representatieve vakorganisaties, de erkende ouderverenigingen, de leerlingenraden in overlegplatforms voor het SO, de integratiesector, organisaties van etnisch-culturele minderheden, een vereniging waar armen het woord nemen. Al die leden duiden vertegenwoordigers aan van het schoolopbouwwerk en van de lokale socio-economische en/of culturele partners. Een vertegenwoordiger van het lokaal bestuur zetelt met een adviserende functie.

Een lokaal overlegplatform dient afspraken te maken over:

  • het nastreven van de doelstellingen van het gelijke onderwijskansenbeleid, zijnde het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen, het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie, het bevorderen van sociale mix en cohesie  en bijkomend voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, ook de bescherming van de gelijke onderwijs- en inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalig karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs;
  • de opvang, het aanbod en de toeleiding van leerlingen naar het OKAN, onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers en de opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers;
  • de uitoefening van de bemiddelingsbevoegdheid; bij weigering op basis van draagkracht voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften start het LOP onmiddellijk, en zonder te wachten op een vraag van de ouders, een bemiddeling om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor de geweigerde leerling. Bij weigering op basis van de andere redenen start het LOP alleen een bemiddeling wanneer de ouders er uitdrukkelijk om verzoeken;
  • gezamenlijke inschrijvingsperiodes;*de toepassing van de voorrangsregels, inzonderheid afspraken over het effectief voorzien in de scholen betrokken bij een LOP van een voorrangsrecht voor indicator- of niet-indicatorleerlingen;
  • de communicatie over het inschrijvingsbeleid van de scholen;
  • het verhogen van de kleuterparticipatie.

Een lokaal overlegplatform moet tevens:

  • een omgevingsanalyse maken inzake ongelijke onderwijskansen binnen het werkingsgebied;
  • de relatieve aanwezigheid herberekenen van indicatorleerlingen in het werkingsgebied en dat werkingsgebied eventueel opdelen in deelgebieden;
  • instrumenten ontwikkelen om dubbele inschrijvingen te voorkomen;
  • criteria en procedures vastleggen volgens dewelke scholen voor secundair onderwijs de inschrijving van een elders definitief uitgesloten leerling kunnen weigeren;*aanvullende bepalingen uitwerken over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal.

Voor gemeenten gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP werden provinciale bemiddelingscellen opgericht die de taken van het LOP opnemen (BVR 13 juli 2012).

CLR, Commissie inzake leerlingenrechten

De Commissie inzake leerlingenrechten oordeelt over klachten bij een niet-gerealiseerde inschrijving en adviseert inzake het recht op inschrijving. De ouders kunnen klacht indienen bij de Commissie inzake leerlingenrechten, binnen de 30 kalenderdagen na de vaststelling van de weigering. Na ontvangst van de klacht oordeelt de Commissie inzake leerlingenrechten binnen de 21 kalenderdagen over de grond van de klacht en stuurt een bericht per aangetekende brief aan de betrokkenen (ouders) en de voorzitter van het LOP of AgODi. Oordeelt de commissie dat de school het recht had het kind te weigeren, dan wordt met de hulp van het lokaal overlegplatform gezocht naar een andere, geschikte school. Indien de commissie vindt dat de school geen enkele gegronde reden had om het kind te weigeren, kan de school een financiële sanctie krijgen, tenzij ze toch bereid is het kind in te schrijven. De commissie leerlingenrechten toetst ook voorstellen van aanmeldingsprocedures aan de bepalingen inzake het recht op inschrijving en de aanmeldingsprocedures van het decreet basisonderwijs en de codex secundair onderwijs. De Commissie werd opgericht bij het Ministerie van Onderwijs en Vorming door het BVR van 27/9/2002 en is operationeel sinds 1 januari 2003; ze is autonoom en niveauoverschrijdend en wordt voorgezeten door een jurist. Van de leden zijn twee personen vertrouwd met de onderwijsregelgeving en het onderwijsveld. Twee personen hebben een bijzondere kennis of verdienste op het vlak van de kinderrechtenbescherming en twee personen zijn vertrouwd met het grondwettelijk en administratief recht. De uitspraken van de commissie zijn te raadplegen op de website van de leerlingenrechtencommissie.

Gelijke behandelingsbureaus of meldpunten discriminatie

In het kader van het Vlaamse gelijke behandelingsbeleid zijn lokale gelijke behandelingsbureaus opgericht. Iedereen kan daar discriminerende handelingen melden.

Capaciteitsbepaling door scholen

Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode bepaalt een school de capaciteit. Dit is het totaal aantal leerlingen dat een schoolbestuur als maximaal aantal ziet. Een school dient die capaciteit ruim bekend te maken aan alle belanghebbenden. Voor scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP dient die capaciteit ook meegedeeld te worden aan die LOP.

In het gewoon basisonderwijsmoet die capaciteit bepaald worden op schoolniveau, per vestigingsplaats en per onderwijsniveau (kleuter- en lager onderwijs). In het buitengewoon basisonderwijs ook voor elk type afzonderlijk. In het kleuteronderwijs mag het ook per geboortejaar, in het lager onderwijs mag het ook per leerjaar.

Een schoolbestuur mag ook voor anderstalige nieuwkomers (zie OKAN 12.3-1.2) een capaciteit bepalen, maar enkel indien de op die basis geweigerde leerlingen een plaats gegarandeerd wordt binnen een school, gelegen op een redelijke afstand en rekening houdende met de vrije keuze van de ouders. Schoolbesturen met scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP maken daartoe binnen het LOP afspraken. Een schoolbestuur met scholen gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP maakt daartoe afspraken met de schoolbesturen van scholen gelegen in dezelfde gemeente. De capaciteit voor anderstalige nieuwkomers kan nooit minder zijn dan acht leerlingen.

In het voltijds gewoon secundair onderwijs, 1e leerjaar van de 1e graadmoet de capaciteit bepaald worden op één van de volgende niveaus:

  • het structuuronderdeel 1A of 1B
  • de combinatie van beide structuuronderdelen (1A en 1B)

Dat mag gebeuren per vestigingsplaats.

In het voltijds gewoon secundair onderwijs, 2e leerjaar van de 1e graad, de 2e en de 3e graad mag de school de capaciteit bepalen op één of meer van de volgende niveaus: de school, de vestigingsplaats, het structuuronderdeel, een combinatie van 2 of meer structuuronderdelen.

In het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijdmag het centrum de capaciteit bepalen op één of meer van de volgende niveaus: het centrum, de vestigingsplaats, de opleiding, een combinatie van 2 of meer opleidingen.

In het buitengewoon secundair onderwijsmoet de school de capaciteit bepalen op één of meer van de volgende niveaus: de school, vestigingsplaats, opleidingsvorm, het type, structuuronderdeel, combinatie van 2 of meer structuuronderdelen, de pedagogische eenheid.

Na de start van de inschrijvingen kan de school toch nog beslissen om haar capaciteit te verhogen, zelfs al heeft de school reeds leerlingen geweigerd op basis van capaciteit. De verhoging kan mits goedkeuring van het LOP. Buiten een LOP-gebied moet de school de andere scholen in de gemeente op de hoogte brengen.

Voor bepaalde categorieën van leerlingen kan een school toch overgaan tot een inschrijving in overcapaciteit ook al zijn er voordien reeds leerlingen geweigerd omwille van de overschreden capaciteit: anderstalige nieuwkomers (in BaO), kinderen die verblijven in een centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning (BaO), kinderen die terugkomen in het gewoon basisonderwijs na verblijf in het buitengewoon basisonderwijs, leerlingen in de jeugdzorg, leerlingen die terugkomen naar het buitengewoon onderwijs na verblijf in het gewoon onderwijs met GON, leerlingen die behoren tot dezelfde leefeenheid indien slechts één van twee kinderen (bv. meerlingen) kan ingeschreven worden in hetzelfde capaciteitsniveau.

Voorrangscriteria

De inschrijving van leerlingen in een school gebeurt in principe chronologisch, maar sommige groepen krijgen voorrang. De voorrangscriteria worden in de hiernavolgende vaste volgorde toegepast.

1) Leerlingen die tot dezelfde leefeenheid behoren als een reeds ingeschreven leerling (dus broers en zussen of kinderen met eenzelfde hoofdverblijfplaats).

2) Kinderen van de personeelsleden van de school.

3) In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands aantoonbaar in voldoende mate machtig is. Die ouder kan dat aantonen hetzij door een Nederlandstalig diploma SO of getuigschrift 2e leerjaar 3e graad SO, hetzij door bewijs Nederlandse taalbeheersing op niveau B1, hetzij na afleggen van een taalexamen, hetzij door attesten van regelmatige leerling in het Nederlandstalig lager en secundair onderwijs gedurende 9 jaar. Leerlingen die tot dezelfde leefeenheid behoren als een leerling die was ingeschreven als leerling met als thuistaal Nederlands genieten eveneens van dit voorrangscriterium. Deze voorrang voor Nederlandstaligen geldt ook voor het 2e leerjaar 1e graad, de 2e en 3e graad in het SO, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd.

Het aantal leerlingen dat van die voorrang kan genieten moet door het schoolbestuur voor de inschrijving worden vastgelegd en moet gericht zijn op het verwerven of behouden van 55% van zulke leerlingen. Binnen het LOP van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan echter afgesproken worden om een hoger percentage te hanteren. Dat percentage dient aan alle betrokkenen te worden bekendgemaakt.

Het agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) geeft een uitgebreide FAQ betreffende het inschrijvingsbeleid in het basisonderwijs Brussel met thuistaal Nederlands.

4) Bij overgang van basisonderwijs naar het 1e leerjaar van de 1e graad SO krijgen leerlingen van een school gelegen op een campus voorrang in een LOP-gebied mits goedkeuring bij dubbele meerderheid LOP SO en goedkeuring bij meerderheid LOP BaO.

5) Indicator- en niet-indicatorleerlingen

Deze voorrang wordt verleend op basis van volgende indicatoren:

  • het gezin ontving in het schooljaar, voorafgaand aan het schooljaar waarop de inschrijving van de leerling betrekking heeft, minstens één schooltoelage van de Vlaamse Gemeenschap, of het gezin heeft een beperkt inkomen;
  • de (thuisloze) leerling wordt tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen;
  • de ouders behoren tot de trekkende bevolking (binnenschippers, kermis- of circusexploitanten of –artiesten, of woonwagenbewoners);
  • de moeder is niet in het bezit van een diploma secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het 2e leerjaar van de 3e graad beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs.

Deze voorrang is enkel verplicht in een LOP-gebied en gebeurt volgens een dubbele contingentering.

  1. Het schoolbestuur verdeelt vooraf de vooropgestelde capaciteit per inschrijvingsregister in twee contingenten, een voor de indicatorleerlingen die voldoen aan één of meer indicatoren en een voor de niet-indicatorleerlingen die er niet aan voldoen en maakt die bekend aan alle belanghebbenden. De school streeft hierbij naar een evenredige verdeling die de sociale mix in de omgeving weerspiegelt.
  2. Vervolgens worden de zittende leerlingen opgenomen in hun respectievelijk contingent op basis van het al dan niet voldoen aan de indicatoren.
  3. Dan worden de contigenten verder aangevuld met resp. indicator-, niet-indicatorleerlingen.

De leerlingen die zich aandienen nadat het contingent waartoe zij behoren vol is, wordt in chronologische volgorde als uitgesteld ingeschreven. Ze worden geweigerd indien beide contingenten vol zijn nog voor de voorrangsperiodes afgesloten zijn. Als echter op het moment dat een voorrangsperiode afgesloten wordt het andere contingent niet vol is, worden de openstaande plaatsen chronologisch opgevuld met als uitgesteld ingeschreven leerlingen indien de ouders dit nog wensen.

Het LOP maakt voor de start van de inschrijvingen afspraken over:

  • de berekening van de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meer indicatoren een het totaal aantal leerlingen;
    • in het werkingsgebied of deelgebieden ervan;
    • in de vestigingsplaatsen en scholen (en eventueel bijkomende niveaus waarop capaciteiten zijn vastgelegd);
  • de niveaus van de school waarop de contingenten zullen bepaald worden en de verschillen die er eventueel tussen de verschillende deelgebieden gemaakt worden;
  • de wijze waarop de contingenten bepaald zullen worden;
  • de wijze waarop enerzijds andere actoren betrokken zullen worden bij de werving, toeleiding en ondersteuning van ouders en anderzijds de ondersteuning van scholen zal gebeuren.

Weigeringsgronden voor een inschrijving in een school

Een school moet een leerling weigeren:

  • wanneer de leerling op de dag van de effectieve instap niet voldoet aan de toelatings- en instapvoorwaarden;
  • wanneer een bijkomende inschrijving omwille van materiële omstandigheden tot gevolg heeft dat de vooropgestelde maximumcapaciteit overschreden wordt;
  • wanneer de leerling in de loop van hetzelfde schooljaar van school verandert en de inschrijving als resultaat zou hebben dat de leerlingen in dat schooljaar afwisselend naar  verschillende scholen zal gaan.

Een school kan een leerling weigeren wanneer de betrokken leerling het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar definitief werd uitgesloten in de school. In het secundair onderwijs kan dat (enkel in een LOP-gebied) ook voor een leerling die in de loop van het schooljaar elders is uitgeschreven omwille van een definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel.

Een school in het basisonderwijs kan een leerling ook weigeren als de capaciteit voor anderstalige nieuwkomers is bereikt.

Een school SO kan een leerling weigeren die niet aan de toelatings- overgangs- of instapvoorwaarden voldoet.

Het recht op inschrijving geldt onverkort voor leerlingen die blijkens een inschrijvingsverslag georiënteerd worden naar een type van het buitengewoon onderwijs. Die leerlingen (type 8 uitgezonderd) worden door een schoolbestuur van een school ingeschreven, onder de ontbindende voorwaarde van de vaststelling van onvoldoende draagkracht in de school om tegemoet te komen aan de noden op het vlak van onderwijs, therapie en verzorging van de betreffende leerling. Het schoolbestuur beslist tot weigeren na overleg met de ouders en met het CLB dat de school begeleidt. Zij houdt daarbij ten minste rekening met de volgende elementen :

  • de verwachtingen van de ouders ten aanzien van het kind en ten aanzien van de school;
  • de concrete ondersteuningsnoden van de leerling op het vlak van de leergebieden, sociaal functioneren, communicatie, mobiliteit;
  • een inschatting van het regulier aanwezige draagvlak in de school inzake zorg. Het schoolteam concretiseert de mogelijkheden waarover ze beschikt om tegemoet te komen aan de noden van de betreffende leerling;
  • de beschikbare ondersteunende maatregelen binnen en buiten het onderwijs;
  • het intensief betrekken van de ouders bij de verschillende fasen van het overleg- en beslissingsproces.

Een schoolbestuur dat een leerling weigert dient haar beslissing binnen de 4 kalenderdagen mee te delen aan de ouders van de leerling en het LOP (of ingeval de school/vestigingsplaats valt buiten het werkingsgebied van een LOP, aan de provinciale bemiddelingscel). Ouders kunnen daartegen in beroep gaan bij de CLR (Commissie inzake leerlingenrechten - zie hoger). Ingeval van weigeren wegens oriëntatie naar een type van buitengewoon onderwijs start het LOP automatisch een bemiddelingsprocedure.

Om een beter zicht te krijgen op de inschrijvingen en om de capaciteitsproblemen die zich kunnen stellen sneller te kunnen verhelpen is het DISCIMUS-systeem ontwikkeld. Via DISCIMUS zullen scholen, centra voor deeltijds onderwijs en AgODi constant leerlingengegevens kunnen uitwisselen en is het o.m. mogelijk om dubbele inschrijvingen na te gaan.

Voor de taken van de CLB's inzake het inschrijvingsrecht zie website CLB.

Inschrijvingsprocedure

Een inschrijving geldt (behoudens uitschrijving of verwijderen) in principe voor de hele schoolloopbaan van die leerling in die school.

Elke inschrijvingsperiode begint met verschillende voorrangsperiodes (per voorrangscriterium) die minimaal twee weken duren (uitgezonderd kinderen van personeel) en waarbinnen de inschrijvingen chronologisch gebeuren. (Periodes kunnen samen genomen worden als er geen leerling, gevat door de betrokken voorrangsperiode, zal geweigerd worden voor overschrijding van een bepaalde capaciteit). Scholen voor type 5 moeten geen voorrangsperiode hanteren.

Voor de scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP maakt het LOP afspraken over de voorrangsperiodes en worden deze minstens door het LOP bekendgemaakt aan alle belanghebbenden uit het werkingsgebied. Voor scholen buiten een werkingsgebied van een LOP worden de voorrangsperiodes bepaald in overleg met de schoolbesturen van alle scholen binnen dezelfde gemeente. De schoolbesturen maken de voorrangsperiodes bekend aan alle belanghebbenden.

Er zijn verschillende inschrijvingsperiodes.

  1. Vanaf de 1e schooldag van september van het voorgaande schooljaar voor BaO en na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar voor SO kan een school leerlingen uit verschillende voorrangsgroepen apart of samen inschrijven, maar mag dan ook geen enkele leerling uit die groepen weigeren. In een LOP-gebied kan een school echter geen indicator- en niet-indicatorleerlingen inschrijven voor de 1e schooldag van maart van het voorgaande schooljaar. Buiten een LOP-gebied kan een school wel alle leerlingen inschrijven te beginnen met de voorrangsgroepen, maar mag dan geen enkele leerling weigeren op basis van capaciteit.
  2. Ten vroegste vanaf de 1e schooldag van maart van het voorafgaande schooljaar schrijft een school (voor BaO en 1e leerjaar 1e graad SO) alle leerlingen in, daarbij beginnende met de voorrangsgroepen. De school kan voorrangsgroepen samen nemen, maar mag dan geen enkele leerling uit die groepen weigeren. Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2013-2014 moet een school in een LOP-gebied de dubbele contingentering toepassen; voor het buitengewoon onderwijs kan dat. Ook een school buiten een LOP-gebied kan dat.
  3. Ten vroegste vanaf de 1e schooldag na de paasvakantie van het voorafgaande schooljaar (2e leerjaar 1e graad gewoon SO, 2e en 3e graad gewoon SO, DBSO en leertijd) schrijft een school alle leerlingen in chronologische volgorde in. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad schrijft een school eerst de leerlingen in die behoren tot de voorrangsgroep leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.

Een schoolbestuur hanteert voor elke door het schoolbestuur bepaalde capaciteit een inschrijvingsregister waarin hij alle gerealiseerde, uitgestelde en niet-gerealiseerde inschrijvingen (rekening houdende met de voorrangsregels) chronologisch en per contingent, noteert. Het verloop kan gecontroleerd worden door het AgODi.

Zie ook de webpagina Onderwijs en Vorming > Gelijke onderwijskansen > Inschrijvingsrecht > 'Inschrijven in een school'.

Aanmeldingsprocedure

Aanmelden is het kenbaar maken van een intentie tot inschrijven voor een bepaald schooljaar in een of meerdere scholen of vestigingsplaatsen of alle scholen van een gemeente of LOP, waarbij een volgorde van keuze wordt aangegeven. De grote centrumsteden Antwerpen, Brussel, Gent werken bovendien met een centraal online aanmeldingssysteem voor alle scholen voor gewoon basisonderwijs ongeacht het net.

Het organiseren van een aanmeldingsprocedure is mogelijk voor het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, voor het 1e leerjaar 1e graad gewoon SO en het buitengewoon secundair onderwijs.

Vooraleer een aanmeldingsprocedure kan worden toegepast, wordt deze door de Commissie inzake leerlingenrechten getoetst aan de uitgangspunten van het inschrijvingsrecht en andere wettelijke bepalingen.

Een aanmeldingsperiode voor de inschrijvingen van een bepaald schooljaar kan ten vroegste starten op de eerste schooldag na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar en kan bestaan uit meerdere periodes voor de voorrangsgroepen.

Binnen een LOP-gebied kan een school starten met aanmeldingen, mits goedkeuring bij dubbele meerderheid door het LOP. Buiten het LOP-gebied kan dat na kennisgeving aan de schoolbesturen van de andere scholen in de gemeente.

Gezien manifeste capaciteitsproblemen is een aanmeldingsprocedure decretaal verplicht voor het gewoon basisonderwijs in Antwerpen, het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en Gent.

Een school kan voorafgaand aan de aanmeldingsprocedure broers en zussen en kinderen van personeel (of – m.u.v. Brussel - in het gewoon SO leerlingen van de campusschool) inschrijven, maar mag dan geen enkele leerling uit die groep weigeren. In het basisonderwijs kan een school binnen de aanmeldingsprocedure de deelperiodes voor broers en zussen en kinderen van personeel al laten starten vanaf de eerste schooldag van september.

Rangorde

De aangemelde leerlingen worden geordend aan de hand van een aantal criteria en met het oog op een evenredige verdeling van indicator- en indicatorleerlingen. Op de rangordelijst staan alle aangemelde leerlingen per contingent. Een deel van de aangemelde leerlingen is gunstig gerangschikt (hun rangorde valt binnen de bepaalde capaciteit). Een ander deel is ongunstig gerangschikt. Alle gunstig gerangschikte leerlingen worden aan de school toegewezen. Indien een leerling in meerdere scholen gunstig gerangschikt staat dan wordt de leerling toegewezen aan die school die het hoogste in de voorkeurorde van de ouders stond. Zo komen er plaatsen vrij in de rangordening en kunnen leerlingen die eerst niet gunstig gerangschikt stonden, toch nog gunstig gerangschikt en toegewezen worden.

Voorrangsgroepen krijgen in het BaO, 1e leerjaar van de 1e graad SO prioriteit in rangorde:

  • leerlingen van dezelfde leefeenheid*;
  • kinderen van personeel*;
  • in Brussel: Nederlandstaligen;
  • (in het SO) leerlingen van de campusschool.

Een school die leerlingen van dezelfde leefeenheid of kinderen van personeel vooraf inschrijft (zie hoger) kan ervoor kiezen om de ordening van deze groepen niet te weerhouden.

Rangorde in restgroep wordt in BaO bepaald op basis van:

  1. afstand domicilie – school;
  2. afstand werk – school;
  3. plaats school/vestigingsplaats in keuze ouders (enkel in combinatie met a, b of d);
  4. toeval (enkel in combinatie met 1, 2 of 3).

Rangorde in restgroep wordt in SO bepaald op basis van:

  1. chronologie van aanmelding m.u.v. fysieke aanmelding;
  2. toeval (enkel in combinatie met 1 of 3);
  3. plaats school/vestigingsplaats in keuze ouders (enkel in combinatie met 1 of 2).

Na de aanmeldingen

Na ontvangst van de mededeling aan welke school de leerling toegewezen werd, krijgen de ouders een bepaalde tijd om hun kind daadwerkelijk te gaan inschrijven. Na een periode van aanmelding komt dus een periode van inschrijving. De volgorde van de aanmeldingen worden overgenomen in het inschrijvingsregister.

De niet gunstig gerangschikte leerlingen ontvangen een mededeling van niet-gerealiseerde inschrijving en bevinden zich in dezelfde positie als geweigerde leerlingen bij gewone inschrijvingen.

Wettelijke voorschriften voor erkenning, financiering en subsidiëring van scholen

Een school basis- of secundair onderwijs of een structuuronderdeel secundair onderwijs wordt erkend indien aan alle volgende voorwaarden (die betrekking hebben op hetzij het structuuronderdeel in kwestie, hetzij de school) samen is voldaan:

georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een schoolbestuur;

  • gevestigd zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;
  • een structuur aannemen zoals vastgesteld bij decreet. Onder structuur wordt verstaan de grote indelingen binnen een onderwijsniveau en de duur van deze indelingen;
  • voor het basisonderwijs een pedagogisch geheel vormen dat gevestigd is in een zelfde complex van gebouwen of in elk geval in eenzelfde of aangrenzende gemeente of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, behoudens door de regering verleende afwijking;
  • beschikken over voldoende didactisch materieel en over een aangepaste schooluitrusting;
  • de bepalingen naleven over de taalregeling in het onderwijs en de taalkennis van het personeel;
  • de controle van de onderwijsinspectie mogelijk maken;
  • de reglementering inzake vakantieperioden en de aanwending van de onderwijstijd in acht nemen;
  • in het gewoon basisonderwijs bovendien een leerplan toepassen dat door de regering werd goedgekeurd; (*)
  • in het buitengewoon onderwijs de bepalingen naleven inzake handelingsplannen (**);
  • voor het voltijds secundair onderwijs: beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen, ontwikkelingsdoelen, specifieke eindtermen of de erkende onderwijskwalificaties, leerplannen en handelingsplannen;*voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs: beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
  • beschikken over personeel waarvan de gezondheidstoestand de gezondheid van de leerlingen niet in gevaar brengt;
  • uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs: een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met ten minste één door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor deeltijdse vorming met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten voor jongeren, ingeschreven in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of de bemiddeling en samenwerking als vermeld in van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, zijn aangegaan;
  • een beleidscontract of beleidsplan hebben met een centrum voor leerlingenbegeleiding;
  • in het geheel van haar werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigen;
  • een doeltreffend beleid voeren om het rookverbod kenbaar te maken en te handhaven, controle uitoefent over de naleving van het verbod en overtreders sancties oplegt, conform het eigen sanctiebeleid zoals vermeld in het school- , centrum of arbeidsreglement;
  • beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs.

(*) Het leerplan is opgesteld uit het eigen pedagogisch project in het algemeen of de eigen visie op de leergebieden in het bijzonder; daarin dienen op herkenbare wijze de leergebiedgebonden eindtermen en ontwikkelingsdoelen verwerkt te zijn; de leerplannen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuurbeschouwing dienen niet door de regering goedgekeurd te worden. (**) Een handelingsplan bevat voor een bepaalde periode de pedagogisch-didactische planning voor bedoelde leerling(en) en legt onder meer de keuze aan ontwikkelingsdoelen vast, die de klassenraad in opdracht van het schoolbestuur voor hem (hen) wil nastreven.

Ieder schoolbestuur dient voor elk van zijn scholen basisonderwijs een schoolwerkplan op te stellen dat ten minste volgende elementen bevat:

  • de omschrijving van het pedagogisch project;
  • de organisatie van de school en voornamelijk de indeling in leerlingengroepen;
  • de wijze waarop het leerproces van de leerlingen wordt beoordeeld en hoe daarover wordt gerapporteerd;
  • de voorzieningen in het gewoon onderwijs voor leerlingen met een handicap of die leerbedreigd zijn, inclusief de samenwerkingsvormen met andere scholen van gewoon en/of buitengewoon onderwijs;
  • de wijze waarop de school via haar zorg- en gelijke onderwijskansenbeleid werkt aan de optimale leer- en ontwikkelingskansen van al haar leerlingen.

Een officiële school dient bovendien aan volgende erkenningsvoorwaarden te voldoen:

  • een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;
  • de leerplannen volgen van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, of eigen leerplannen volgen die ermee verenigbaar zijn (*);
  • een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter;
  • begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (*);
  • in het basisonderwijs: het godsdienstonderwijs of het onderwijs in de niet-confessionele zedenleer laten geven door een leermeester.

(*) dit vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum, waaraan tot op heden geen uitvoering werd gegeven.

Om gefinancieerd/ gesubsidieerd te kunnen worden moet de school bovendien:

  • voldoen aan de erkenningsvoorwaarden;*voldoen aan de reglementaire programmatie- of rationalisatienormen;*deelnemen aan en samenwerken binnen een LOP, lokaal overlegplatform; (niet van toepassing op secundaire afdelingen van scholen van het type 5 en het zeepreventorium);
  • wat het gemeenschapsonderwijs betreft: de bevoegdheden van de schoolraad respecteren;
  • wat het gesubsidieerd onderwijs betreft: geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures, vermeld in het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking tot de hem door het schoolbestuur gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;
  • uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs: deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen (decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap);
  • uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs: maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren.

Decreet BaO 25 februari 1997 & Codex SO; zie ook Wetwijs – erkenning, financiering en subsidiëring

Het decreet van 6 juni 2008 voerde vanaf 1 september 2008 een volledig rookverbod in voor alle instellingen uit het leerplichtonderwijs, het kleuteronderwijs en de CLB's, zowel in de gesloten als open plaatsen en tijdens extra-murosactiviteiten. [Zie 6.2.2].

Leerplicht

De vaststelling van het begin en einde van de leerplicht is nog steeds een federale bevoegdheid (zie 1.2.1.). In functie van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van werken en leren (zie 6.4) is een voltijds engagement voor de deeltijdse leerplicht ingeschreven in de (federale) leerplichtwet. 

De wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht schrijft voor dat minderjarigen, zowel Belgen als allochtonen, onderworpen zijn aan de leerplicht voor een periode van 12 jaar. Deze start vanaf het schooljaar waarin het kind 6 jaar wordt en eindigt op 18 jaar. De omzendbrief SO 68 van 1/3/2000 verduidelijkt dat dit de 18e verjaardag is; dan is de leerling burgerlijk meerderjarig en kan niet langer worden verplicht lessen te volgen tot het einde van het schooljaar. Wel vraagt de omzendbrief aan de scholen om hun uiterste best doen de leerlingen te overtuigen het nog lopende schooljaar te voltooien. Voor leerlingen die verjaren na 30 juni, maar in het kalenderjaar waarin zij 18 worden-- reeds 12 jaren lager en secundair onderwijs hebben gevolgd, eindigt de leerplicht op 30 juni, het einde van het schooljaar. Een minderjarige die het voltijds secundair onderwijs met vrucht heeft beëindigd is niet meer onderworpen aan de leerplicht.

Voor de regelgeving zie WeTwijs leerplicht en de webpagina's over leerplicht van het departement Onderwijs en Vorming. Zie ook omzendbrieven BaO/98/3, SO 68, SO 70, SO/2002/05/BuSO, SO/2005/04.

Deeltijdse leerplicht maar met een voltijds engagement

De leerplicht is voltijds of deeltijds. De voltijdse gaat over in de deeltijdse leerplicht

  • hetzij bij het bereiken van de leeftijd van 16 jaar;
  • hetzij bij het bereiken van de leeftijd van 15 jaar mits de leerling reeds de eerste twee leerjaren van het voltijds secundair onderwijs – al dan niet met vrucht – heeft beëindigd (het 1e leerjaar A en het 1e leerjaar B worden in dit verband als één leerjaar beschouwd; het onthaaljaar wordt buiten beschouwing gelaten). Aan de vereisten van de deeltijdse leerplicht kan worden voldaan door het volgen van:
    • verder voltijds onderwijs;
    • deeltijds beroepssecundair onderwijs in een CDO, Centrum voor deeltijds beroepsonderwijs;
    • de leertijd zoals vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
    • een voor de vervulling van de leerplicht erkende vorming;
    • huisonderwijs.

In functie van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van werken en leren is een voltijds engagement voor de deeltijdse leerplicht ingeschreven in de (federale) leerplichtwet van 29 juni 1983 (art. 1 § 1 en § 2bis). Het deeltijds onderwijs, de leertijd of de erkende vorming dient gecombineerd te worden met werkplekleren. Die combinatie omvat minimum 28 uren per week. Onder werkplekleren wordt verstaan elke vorm van activiteit, naast de leercomponent, die samen met de leercomponent het voltijds engagement uitmaakt. De Vlaamse Regering bepaalt die vormen van activiteit.

(Zie 6.4. voor het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap).

Controle op de leerplicht

Ouders van leerlingen zijn verantwoordelijk voor de inschrijving van hun kinderen. Wanneer de administratie heeft opgemerkt dat een kind niet is ingeschreven, moeten de ouders zich daarvoor verantwoorden en worden zij aan hun verantwoordelijkheid herinnerd. Gerechtelijke stappen zijn mogelijk wanneer zij hun verantwoordelijkheid niet nemen (Decreet van 25 februari 1997).

Het koninklijk besluit van 7 juli 2002 laat het departement Onderwijs en Vorming toe het rijksregisternummer te gebruiken om controle uit te oefenen op inschrijvingen en geregeld schoolbezoek, bestaande gegevensopvragingen te rationaliseren en studie- en schoolloopbanen van leerlingen uit te voeren (B.S. 17/09/2002). Dat wordt nu systematisch toegepast.

Tot 2006 werd enkel de inschrijving van 10 en 11-jarigen in het basisonderwijs en 14- en 15-jarigen in het secundair onderwijs gecontroleerd. Vanaf het schooljaar 2006-2007 controleert het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) de inschrijving van alle leerlingen tussen 6 en 18 jaar. Vanaf het schooljaar 2007-2008 controleren de scholen ten laatste op de 3e schooldag of alle leerplichtige kinderen ingeschreven zijn en ook voor de eerste keer effectief aanwezig zijn. Ook de controle op regelmatig schoolbezoek is verstrengd en sluitend gemaakt.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest had, door de scheiding van de verantwoordelijkheden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, niemand een overzicht van de opvolging van de leerplicht. Daarom hebben de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming en de Franse gemeenschapsminister van Onderwijs in 2007 een akkoord gesloten over een gezamenlijk controle op de leerplicht. Uit een eerste vergelijking van de databestanden van beide gemeenschappen bleek dat er in 2008 ongeveer 140.000 leerplichtigen woonden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarbij van 6000 niet meteen duidelijk was of ze aan de leerplicht voldeden. Daarom werden een aantal engagementen en afspraken voor een sluitende controle en aanpak vastgelegd in een samenwerkingsprotocol waarbij ook de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de 19 Brusselse burgemeesters werden betrokken.

Met het Flankerend Lokaal Onderwijsbeleid worden lokale besturen aangespoord een actieve rol te spelen op vlak van leerplichtcontrole en kleuterparticipatie.

Controle op afwezigheden

Scholen (of SYNTRA Vlaanderen) houden bij of ingeschreven leerlingen regelmatig aanwezig zijn. Tijdens het schooljaar 2006-2007 meldden de scholen 5 478 problematische afwezigheden. Dat zijn leerlingen uit het secundair onderwijs die meer dan 30 halve dagen (voltijds onderwijs) of meer dan 20 halve dagen (deeltijds onderwijs) onwettig afwezig bleven. Het aantal leerlingen dat geen school vindt nadat ze verschillende keren van een school verwijderd zijn, stijgt. Het relatieve schoolverzuim wordt zoveel mogelijk op lokaal niveau aangepakt door de school en het CLB (zie 12.4). Vanaf het moment dat een leerling 10 halve dagen heeft gespijbeld wordt het CLB verplicht ingeschakeld door de scholen, maar de school kan ook al eerder een beroep doen op het CLB. De spijbelende jongere krijgt een intensieve begeleiding gedurende het volledige schooljaar, waarbij soms ook de hulp van een externe organisatie ingeroepen wordt. Tevens werden duidelijkere afspraken gemaakt over de controle en opvolging van spijbelaars. Vanaf het schooljaar 2009-2010 bezorgt ook elke directie of Syntra Vlaanderen alle nodige gegevens aan AgODi voor de controle op het werkplekleren

AgODi publiceert jaarlijks een rapport over de opvolging van de leerplicht en de problematische afwezigheden: 'Leerplicht. Wie is er niet als de schoolbel rinkelt? Evaluatie 2009-2010'. Uit het rapport van 2009-2010 bleek dat 99,9% van de leerlingen voldoen aan de leerplicht. In het basisonderwijs is er problematische afwezigheid bij 0,25% van de leerlingen, in het secundair onderwijs bij 1,4% van de leerplichtige jongeren.

Op 22 maart 2007 werd een protocolakkoord gesloten met huis- en kinderartsen met afspraken over het gebruik van medische attesten voor het wettigen van afwezigheden en het aanpakken van het probleem van twijfelachtige medische attesten. Voortaan zal een medisch attest ook nodig zijn na een afwezigheid van 3 kalenderdagen (niet langer schooldagen) in het hele leerplicht onderwijs en aanvaarden scholen niet langer zogenaamde dixit- en geantedateerde attesten als wettiging voor afwezigheid.

Met de parketcriminologen Jeugd en Gezin werd een samenwerkingsprotocol gesloten voor de opvolging van de dossiers bij de parketten.

Uit de probleemdossiers komt een duidelijk profiel van de niet-ingeschreven leerlingen naar voren. Het gaat voornamelijk om niet-Belgen, kinderen uit een stedelijk gebied en 17-jarigen. Ditzelfde profiel duikt op bij jongeren met een zeer onregelmatige schoolloopbaan in het secundair onderwijs (in- en uitschrijvingen). Binnen het voltijds onderwijs zitten ze vaker in de B-stroom, volgen het vaakst deeltijds onderwijs en hebben vaak schoolse vertraging opgelopen.

Vanaf het schooljaar 2007-2008 is schoolverzuim gekoppeld aan de toekenning van een schooltoelage (zie 3.1.4). Leerlingen die gedurende twee opeenvolgende schooljaren niet ingeschreven zijn of hardnekkig spijbelen, kunnen tijdens dat tweede jaar hun schooltoelage verliezen. Na het eerste jaar zal de overheid hen hierop wijzen en tijdens het tweede jaar zal de leerling via het CLB hierop attent gemaakt worden.

Voor gedemotiveerde leerlingen werden korte en lange time-out projecten opgestart en voor kinderen die geplaatst werden in een gemeenschapsinstelling voor bijzondere jeugdzorg of het federaal centrum in Everberg werden verbindingsfunctionarissen aangesteld.