Skip to main content
European Commission logo

Eurydice

EACEA National Policies Platform:Eurydice
België-Vlaamse-gemeenschap:Arbeidsvoorwaarden voor onderwijzend en academisch personeel in het hoger onderwijs

Belgium - Flemish Community

9.België-Vlaamse-gemeenschap:Onderwijzend personeel

9.5België-Vlaamse-gemeenschap:Arbeidsvoorwaarden voor onderwijzend en academisch personeel in het hoger onderwijs

Last update: 14 December 2018

Aan de hogescholen worden de ambten van het onderwijzend personeel ingedeeld in 3 groepen. Daarbij is er een onderscheid tussen de hogescholen die uitsluitend professionele bacheloropleidingen aanbieden en de hogescholen die ook nog academische opleidingen in de studiegebieden Nautische wetenschappen, Audiovisuele en Beeldende kunst en Muziek en Podiumkunsten aanbieden.

Aan de hogescholen die ook academische opleidingen aanbieden, is de indeling in ambten van het onderwijzend personeel als volgt:

Groep

Ambt

Type van HO waarin het ambt kan voorkomen

1

Praktijklector

Hoofdpraktijklector

Lector

Hoofdlector

Professionele bacheloropleidingen

Lectoren en hoofdlectoren kunnen ook belast worden met praktijkgericht onderwijs in de academische bacheloropleidingen.

2 Assisterend personeel

Assistent

Doctor-assistent

Werkleider

Academische opleidingen

Praktijkassistenten, benoemde assistenten en werkleiders kunnen ook belast worden met een opdracht in de professionele bacheloropleidingen.

3

Docent

Hoofddocent

Hoogleraar

Gewoon hoogleraar

Professionele en academische opleidingen

Het ambt van werkleider kan slechts door bevordering of ambtswijziging worden toegewezen. De andere ambten kunnen ook door werving worden toegewezen.

Aan de hogescholen die alleen professionele bacheloropleidingen aanbieden, bestaan de ambten van groep 2 – assisterend personeel niet meer en kunnen personeelsleden van groep 1 ook niet meer belast worden met een opdracht in een academische bacheloropleiding. Aan deze hogescholen is de indeling van de ambten van het onderwijzend personeel als volgt:

 

Groep

Ambt

Type van HO waarin het ambt kan voorkomen

1

Praktijklector

Hoofdpraktijklector

Lector

Hoofdlector

Professionele bacheloropleidingen

3

Docent

Hoofddocent

Hoogleraar

Gewoon hoogleraar

Professionele bacheloropleidingen

 

Sinds 1991 bestaat er aan de universiteiten geen onderwijzend personeel meer. Het academisch personeel moet zowel wetenschappelijk onderzoek verrichten als academisch onderwijs verschaffen. Het academisch personeel aan de universiteiten wordt ingedeeld als volgt.

 

Zelfstandig academisch personeel (ZAP)

Docent

Hoofddocent

Hoogleraar

Gewoon hoogleraar

Assisterend academisch personeel (AAP)

Assistent

Praktijkassistent

Doctor-assistent

 

Het wettelijk kader voor de rechtspositie van de personeelsleden van de hogescholen en de universiteiten is de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

 

Planningsbeleid

Er is geen planningsbeleid inzake personeel op niveau hoger onderwijs.

 

Toegang tot het beroep

Onderwijzend personeel in hogescholen

Voor de toegang tot een ambt van het personeel van de hogescholen gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden (Decreet van 13 juli 1994):

  • onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie;
  • de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  • houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs;
  • een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;
  • de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.

De formele kwalificatievereisten zijn:

  • het diploma van een professionele bacheloropleiding voor de ambten van praktijklector en hoofdpraktijklector;
  • een diploma van master voor de ambten lector, hoofdlector, assistent en werkleider;
  • een diploma van doctor voor het ambt van doctor-assistent, docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar.

Buitenlandse diploma’s of getuigschriften die krachtens de wet of het decreet of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord als gelijkwaardig erkend zijn, worden ook aangenomen voor de toegang tot een van de ambten.

Kandidaten voor het ambt van gewoon hoogleraar moeten aan de volgende criteria beantwoorden:

  • de instelling die aanwerft, moet betrokken zijn in een gezamenlijk onderzoeksakkoord met een universiteit binnen het betrokken onderzoeksveld;
  • de kandidaat moet minstens zes jaren anciënniteit hebben in een ambt van groep 3 of equivalent daarmee;
  • de wetenschappelijke bekwaamheden van de kandidaat moeten worden geëvalueerd door een commissie die bestaat uit drie gewone hoogleraren van drie verschillende Vlaamse universiteiten.

Voor de toewijzing van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider, hoofddocent of hoogleraar wordt er naast de vereiste bekwaamheidsbewijzen een bijkomende anciënniteitsvoorwaarde gesteld (art. V.150 Codex Hoger Onderwijs).

De hogescholen bepalen zelf de nadere specificaties waarover iemand moet beschikken om een bepaald ambt te kunnen uitoefenen.

De leden van het onderwijzend personeel die belast zijn met de opleidingsonderdelen godsdienst of niet-confessionele zedenleer worden aangesteld door het hogeschoolbestuur, in consensus met de bevoegde instantie van de betrokken levensbeschouwing.

Elke werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van minder dan één academiejaar, kan slechts gebeuren na een openbare vacature. Dit is een vacature die via ten minste twee openbare informatiekanalen bekendgemaakt is.

 

Academisch personeel in universiteiten

Om assistent of praktijkassistent te worden moet men houder zijn van een diploma van master of een diploma dat equivalent is volgens de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord. In uitzonderlijke omstandigheden kan het universiteitsbestuur, na advies en op grond van een omstandige motivering, personen die een ander buitenlands einddiploma van een instelling van academisch onderwijs hebben behaald, aanstellen tot assistent.

In het belang van het onderwijs of het onderzoek kan het universiteitsbestuur ook personen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie tot lid van het academisch personeel benoemen of aanstellen.

Een belangrijke voorwaarde om tot lid van het zelfstandig academisch personeel (ZAP) of tot doctor-assistent te worden benoemd, is een diploma van doctor op proefschrift of een diploma dat hiermee equivalent wordt geacht (in overeenstemming met de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord). In uitzonderlijke gevallen kan het universiteitsbestuur, na advies en op grond van een omstandige motivering, personen die blijk hebben gegeven van een buitengewone wetenschappelijke verdienste of een specifieke deskundigheid, tot deeltijds lid van het ZAP benoemen of aanstellen.

 

Statuut

Onderwijzend personeel in hogescholen

De leden van het onderwijzend personeel in de hogescholen zijn contractueel gezien werknemers in de vrije hogescholen en een soort van ambtenaren in de publiekrechtelijke hogescholen. Het personeel wordt betaald door de Vlaamse overheid. Ofschoon hun wettelijk statuut voor de vrije en de hogescholen met een publiekrechtelijk karakter niet geheel hetzelfde is, zijn de verschillen tussen de twee klein.

Aan de hogescholen kan het hogeschoolbestuur vacante betrekkingen tijdelijk of in vast verband toewijzen aan kandidaten. De meeste assistenten hebben een tijdelijke aanstelling. Ten hoogste 25% van het aantal assistenten, uitgedrukt in voltijdse eenheden kunnen vastbenoemd worden. De benoeming in een betrekking gebeurt door werving, bevordering of ambtswijziging.

 

Academisch personeel in universiteiten

Contractueel gezien zijn academici werknemers in de vrije universiteiten en een soort van ambtenaren in de publiekrechtelijke universiteiten. Het academisch personeel wordt betaald door de universiteiten. De verschillen qua wettelijk statuut voor publiek en privaat universitair onderwijs zijn echter klein.

De universiteitsbesturen zijn bevoegd om vacante voltijdse of deeltijdse betrekkingen aan kandidaten toe te wijzen. Het assisterend academisch personeel is tijdelijk aangesteld, terwijl het zelfstandig academisch personeel vastbenoemd kan zijn. Voltijdse leden van het zelfstandig academisch personeel zijn altijd vastbenoemd.

Bij het onderwijsdecreet XVIII is een systeem van "tenure track" ingevoegd voor docenten (zelfstandig academisch personeel). Dat is een tijdelijke aanstelling van maximum 5 jaar, maar met het uitzicht op een vaste benoeming als hoofddocent zonder vacature na een gunstige beoordeling van de prestaties.

 

Salarissen

Onderwijzend personeel in het Hoger Beroepsonderwijs

Het personeel in het HBO5 volgt de reglementering van de instelling (secundaire school, CVO of hogeschool) die het HBO5 aanbiedt.

 

Onderwijzend personeel in hogescholen

De salarissen van het onderwijzend personeel in de hogescholen zijn bij decreet en besluit vastgelegd. De berekening van de salarissen gebeurt volgens dezelfde principes als voor het onderwijzend personeel van de andere onderwijsniveaus. De hogescholen hebben het recht om personeelsleden die bijkomende administratieve taken zijn toevertrouwd, een persoonlijke vergoeding van maximum 20% van het normale salaris toe te kennen. Personeelsleden die belast zijn met een mandaat kunnen hiervoor een mandaatsvergoeding krijgen van maximum 20% van het normale salaris.

Personeelsleden belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, en Muziek en podiumkunsten in de academische opleidingen kunnen hiervoor een bijzondere salarisschaal krijgen. Deze salarisschaal bedraagt ongeveer 70% van de gangbare salarisschaal. Daar staat tegenover dat er voor personeelsleden met een bijzondere salarisschaal geen cumulatiebeperking geldt. (Codex Hoger Onderwijs en BVR van 3 mei 1995).

 

Academisch personeel in universiteiten

De salarissen van het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel in de universiteiten zijn bij decreet en besluit vastgelegd (Codex Hoger Onderwijs,  BVR van 4 mei 2001, en BVR van 31 januari 2003).

Aan de personeelsleden die een bestuursmandaat bekleden, kan een vergoeding worden toegekend waarvan het bedrag door het universiteitsbestuur is vastgelegd. Het universiteitsbestuur kan voor ten hoogste 1% van de geraamde personeelsuitgaven premies toekennen na evaluatie van de geleverde prestaties. Professoren op emeritaat die jonger zijn dan 65 en die hun activiteiten voortzetten, kunnen hiervoor een vergoeding krijgen.

Voltijds onderwijzend

/academisch personeel

salarisschalen

Minimum salaris

(Niet geïndexeerd in €)

Bij maximum aantal jaren salarisanciënniteit

(Niet geïndexeerd in €)

Hogeschool

Praktijklector

316

22 498,03

35 362,96

Hoofdpraktijklector

348

23 405,66

38 313,47

Lector

502

24 177,08

40 763,16

Hoofdlector

509

26 695,63

43 281,71

Werkleider

509

26 695,63

43 281,71

Assistent

502

24 177,08

40 763,16

Doctor-assistent

509

26 695,63

43 281,71

Docent

528

28 669,65

45 255,73

Hoofddocent

515

30 825,29

48 047,08

Hoogleraar

544

35 726,27

52 312,35

Gewoon hoogleraar

520

46 272,53

70 692,49

Universiteit

Assistent / praktijkassistent

 

23 468,58

39 716,10

Doctor-assistent

 

29 069,73

45 317,25

Docent

 

29 914,33

47 443,60

Hoofddocent

 

34 255,87

58 402,56

Hoogleraar

 

40 109,00

61 224,38

Gewoon hoogleraar

 

44 924,78

68 633,08

De salarissen zijn bedragen in € aan 100 %, ze dienen vermenigvuldigd met coëfficiënt  1,6734 (index op 1/07/2017)

Bron: departement onderwijs & vorming salarisschalen

 

Arbeidstijd en verlof

Onderwijzend personeel in hogescholen

Het hogeschoolbestuur bepaalt de opdracht en taakomschrijving van het onderwijzend personeel. Een voltijdse betrekking bedraagt 38 uren per week (inclusief lesvoorbereiding). De voltijdse beschikbaarheid van een personeelslid impliceert echter geen voltijdse aanwezigheid. Voor voltijdse personeelsleden is de aanwezigheid niet vereist voor twee halve dagen per week. De meeste hogescholen hebben een protocol gesloten met de personeelsafvaardiging omtrent de taakbelasting en uurregeling. Daarin staan richtlijnen omtrent het aantal lesuren en uren voor andere opdrachten (bv. begeleiden van eindwerk, uitvoeren van projectmatig wetenschappelijk onderzoek,…). Het hogeschoolbestuur kan ervoor opteren beginnend onderwijzend personeel minder lesuren te geven omdat hij/zij nog meer tijd nodig heeft voor lesvoorbereidingen. Het aantal lesuren kan dus verschillen van persoon tot persoon, en van hogeschool tot hogeschool.

Voltijdse personeelsleden mogen bijkomend andere functies vervullen als die niet meer dan twee halve dagen per week in beslag nemen en als het hogeschoolbestuur daarmee instemt. Als de nevenactiviteiten een te groot deel van de tijd in beslag nemen, wordt een voltijdse opdracht ambtshalve gereduceerd. Voor deze regeling wordt een opdracht van meer dan 70% als een voltijdse opdracht beschouwd.

De wetgeving voorziet het onderwijzend personeel van minstens negen vakantieweken.

De federale en Vlaamse overheid hebben in verschillende besluiten wijzigingen aan diverse stelsels van loopbaanonderbreking aangebracht. Sinds 2 september 2016 kan een personeelslid van een hogeschool geen nieuwe voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking meer opnemen. Het personeelslid kan alleen nog loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging, voor de verzorging van een ziek gezins- of familielid en voor ouderschapsverlof opnemen. De andere vormen van loopbaanonderbreking zijn vervangen door het Vlaams zorgkrediet. Vanaf 2 september 2016 heeft een personeelslid over de gehele loopbaan recht op 18 maanden voltijds zorgkrediet of 36 maanden halftijds zorgkrediet of 90 maanden zorgkrediet met 1/5. Het zorgkrediet kan alleen opgenomen worden als het personeelslid een motief heeft. Mogelijke motieven zijn de zorg voor een kind, de zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid, het verlenen van palliatieve verzorging, de zorg voor een kind met een handicap en het volgen van een opleiding. Contractuele personeelsleden die recht hebben op tijdskrediet, kunnen geen zorgkrediet opnemen. (besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet, besluit van de Vlaamse Regering van 30 augustus 2016 betreffende het zorgkrediet voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding).

 

Academisch personeel in universiteiten

Elk lid van het personeel heeft een individuele functiebeschrijving die voor voltijdse personeelsleden bestaat uit onderwijs-, onderzoeks- en dienstverleningstaken. Voltijdse personeelsleden mogen bijkomend andere functies vervullen als die niet meer dan twee halve dagen per week beslaan en als het universiteitsbestuur daarmee instemt. Als de nevenactiviteiten een te groot deel van de tijd in beslag nemen, wordt de voltijdse opdracht aan de universiteit ambtshalve gereduceerd.

De vakantieregeling wordt vastgelegd door het universiteitsbestuur.

Het academisch personeel van de universiteiten kan ook zorgkrediet opnemen.

 

Bevordering

Onderwijzend personeel in hogescholen

De betrekking van werkleider kan enkel worden ingenomen door promotie of verschuiving van betrekkingen.

Anciënniteit vormt in combinatie met nuttige professionele ervaring het criterium voor de betrekkingen van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider, hoofddocent en hoogleraar.

In het geval van interne toewijzing moeten kandidaten minstens twee jaar dienstanciënniteit hebben als praktijklector om hoofdpraktlijklector te worden.

Bij externe werving als hoofdpraktijklector of hoofdlector moet de kandidaat tenminste vier jaar nuttige beroepservaring buiten de hogeschool of twee jaar dienstanciënniteit als praktijklector of lector in een andere hogeschool kunnen voorleggen.

In het geval van externe werving tot hoofddocent moeten kandidaten minstens vier jaar nuttige beroepservaring buiten de hogeschool of minstens twee jaar dienstanciënniteit als docent aan een andere hogeschool of universiteit kunnen voorleggen.

De promotie naar gewoon hoogleraar vereist het volgende:

  • ten eerste moet de hogeschool actief betrokken zijn bij onderzoek in samenwerking met een universiteit in het onderzoeksveld van de vacante betrekking;
  • ten tweede moeten de kandidaten docent, hoofddocent of hoogleraar zijn geweest voor zes jaar aan een hogeschool of een universiteit en tijdens die periode verantwoordelijk geweest zijn voor kwalitatief hoogstaand onderzoek. De bekwaamheid van de kandidaten binnen een bepaald onderzoeksveld wordt beoordeeld door een 'jury' of commissie van drie gewone hoogleraren van verschillende universiteiten.

 

Academisch personeel in universiteiten

Het academisch vastbenoemd personeel begint haast altijd zijn/haar universitaire loopbaan als docent. Inzake de promotie binnen het zelfstandig academisch personeel (ZAP) evalueren evaluatiecommissies op departements- en/of faculteitsniveau de kandidaturen voor promoties. Naast het diploma spelen andere criteria mee voor promotie. Deze criteria worden door het universiteitsbestuur bij reglement vastgelegd. Zij die het mandaat van docent beogen, moeten op basis van voordien geleverde prestaties, beantwoorden aan de verwachting dat men degelijk wetenschappelijk onderzoek en onderwijs verricht en verstrekt. De kandidaat voor hoofddocent moet bewezen hebben dat men degelijk wetenschappelijk onderzoek en onderwijs verricht en verstrekt. Indicaties van het wetenschappelijk onderzoek vormen bv. publicaties, deelname aan congressen, het lidmaatschap van redactieraden,...

Zij die promoveren naar het ambt van hoogleraar worden verondersteld een creatieve en productieve onderzoeker te zijn (ook leiding geven aan onderzoek en verwerven van onderzoeksgelden), alsook een lesgever met didactische kwaliteiten en een brede onderwijservaring. Docenten in het tenure track systeem worden aangesteld voor een termijn van vijf jaar. Als het universiteitsbestuur aan het einde van die termijn de prestaties gunstig beoordeelt, wordt het personeelslid zonder nieuwe vacature benoemd in de graad van hoofddocent. De evaluatie wordt grondig gemotiveerd op basis van de academische verdiensten van de docent in het tenure track stelsel.

De kandidaat voor gewone of buitengewone hoogleraar moet een uitstekend onderzoeker zijn die nationale of internationale erkenning geniet in zijn vakgebied. Als pedagoog wordt van hem/haar verwacht over de nodige didactische vaardigheden te beschikken, alsook een brede onderwijservaring en leiderskwaliteiten. De Vlaamse Regering heeft de verantwoordelijkheid voor het bepalen van de anciënniteitsvereisten voor de benoeming in een bepaalde ZAP-rang aan de universiteiten gelaten.

 

Vervroegde uitstap- en pensioenregeling

Een personeelslid van een hogeschool of universiteit kan op eigen initiatief zijn betrekking verlaten. Een benoemd personeelslid van een hogeschool moet daarbij een opzegtermijn van minstens 60 dagen respecteren. Tijdelijke personeelsleden moeten een opzegtermijn respecteren van ten minste 30 dagen. Voor de personeelsleden van de universiteiten zijn er geen specifieke bepalingen over de minimale opzegtermijn uitgewerkt.

De pensioenregeling is een federale (Belgische) bevoegdheid. De regeling is identiek voor alle onderwijsniveaus, maar zeer ingewikkeld.

Eind 2011 werd federaal beslist om de minimale leeftijdsgrens om met pensioen te kunnen gaan en het daartoe vereist aantal dienstjaren te verhogen. Deze aanpassing heeft tot gevolg dat er geen vaste minimale leeftijdsgrens meer bestaat, zoals die tot nu toe was vastgelegd op 60 jaar. De leeftijd waarop een personeelslid ten vroegste met pensioen kan gaan moet voortaan voor elk personeelslid individueel worden bepaald.

De wet van 28 april 2015 houden de bepalingen betreffende de pensioenen van de publieke sector bepaalt bovendien dat de diplomabonificatie geleidelijk aan afgeschaft wordt vanaf 1 januari2016 en volledig zal verdwenen zijn voor de pensioenen die ingaan vanaf 1 januari 2030.

Als gevolg van de federale aanpassingen aan de pensioenregeling werd het stelsel van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het pensioen gewijzigd. De mogelijkheid om van dit stelsel gebruik te maken valt volledig weg voor personeelsleden van de hogescholen die vanaf 1 januari 1958 geboren zijn.

Vanaf 1 januari 2013 kan de ambtshalve oppensioenstelling op 65 jaar worden uitgesteld door een verlenging van de aanstelling of benoeming.

Vanaf 1 september 2012 kunnen personeelsleden na pensionering hun activiteiten verder zetten, rekening houdende met de cumulatieregels betreffende een pensioen.