Skip to main content
European Commission logo

Eurydice

EACEA National Policies Platform:Eurydice
België-Vlaamse-gemeenschap:Bekostiging kinderopvang, basis- en (post-)secundair onderwijs

Belgium - Flemish Community

3.België-Vlaamse-gemeenschap:Bekostiging onderwijs

3.1België-Vlaamse-gemeenschap:Bekostiging kinderopvang, basis- en (post-)secundair onderwijs

Last update: 8 May 2018
  • De informatie over kinderopvang die in dit artikel wordt weergegeven betreft de situatie tot april 2014. Van zodra de relevante data beschikbaar zijn, zal de informatie worden geupdated.

Bekostiging

Bekostiging kinderopvang

Erkende kinderdagverblijven & diensten voor onthaalouders

  • De werking van de erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders wordt deels gefinancierd vanuit de dotatie van de Vlaamse overheid aan het agentschap Kind en Gezin en deels vanuit de inkomsten uit de financiële bijdragen van de gezinnen.
  • De gezinnen betalen in de erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders een bijdrage die gerelateerd is aan hun inkomen.
  • De inkomsten uit de financiële bijdrage van de gezinnen worden verrekend met de subsidies. Dit betekent dat het opvangen van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen geen nadelige gevolgen heeft voor het werkingsbudget van de opvangvoorzieningen.

Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO)

  • Ze worden door verschillende instanties gesubsidieerd. De personeelskosten voor de begeleiders worden voor een deel gesubsidieerd door het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie. Het resterende deel en de personeelskosten van de coördinator, alsook de werkingskosten worden gesubsidieerd door het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD) of door Kind en Gezin. Voor sommige initiatieven is er een subsidiëring door zowel Kind en Gezin als door het FCUD. Vanaf 2010 werden extra middelen voorzien voor de initiatieven voor buitenschoolse opvang in het kader van het Generatiepact. (Het Generatiepact wil een versterking vormen van de buitenschoolse opvang, en dit zowel door het realiseren van een bijkomend aanbod als van bijkomende tewerkstelling. Het Generatiepact bepaalt dat laaggeschoolde werkzoekende (bij voorkeur allochtone) jongeren (< 30 jaar) een opleiding kunnen volgen en daarna een baan kunnen krijgen in de buitenschoolse kinderopvang.)
  • De financiële bijdrage van de gezinnen is niet gerelateerd aan het inkomen, maar de minimum- en maximumbijdragen zijn wel in de regelgeving vastgelegd.
  • De initiatieven voor buitenschoolse opvang kunnen vrij beschikken over de inkomsten uit de financiële bijdragen van de gezinnen.

Lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang

  • Ze worden gefinancierd vanuit verschillende instanties. Kind en Gezin voorziet in een forfaitaire subsidie per plaats en een deel van de loonkosten van de doelgroepwerknemer. Voor de omkadering en loonkosten van de doelgroepwerknemers kunnen zij een beroep doen op Vlaamse/Brusselse en federale middelen van Werk en Sociale Economie.
  • Voor de opvang van een baby of een peuter betaalt de ouder een prijs die wettelijk geregeld is en rekening houdt met het inkomen. Voor de opvang van een schoolgaand kind betaalt de ouder een prijs die binnen bepaalde grenzen ligt en die in de regelgeving zijn vastgelegd.
  • De inkomsten van de voorschoolse lokale diensten uit de financiële bijdragen van de gezinnen, worden verrekend in de subsidies. Dit betekent dat het opvangen van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen geen nadelige gevolgen heeft voor het werkingsbudget van de opvangvoorzieningen. De buitenschoolse lokale diensten kunnen vrij beschikken over de inkomsten uit de financiële bijdragen van de gezinnen.

Zelfstandige kinderdagverblijven, zelfstandige buitenschoolse opvangvoorzieningen en zelfstandige onthaalouders

  • De zelfstandige kinderdagopvang kan een beperkte financiële ondersteuning krijgen van Kind en Gezin mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
  • Op 16 februari 2009 heeft de Vlaamse Regering het inkomensgerelateerd systeem geïntroduceerd voor de zelfstandige kinderdagverblijven en zelfstandige onthaalouders. Dit betekent dat gezinnen ook in deze zelfstandige opvangvoorzieningen een financiële bijdrage betalen volgens hun inkomen (enkel geldig voor kinderen die voorschools worden opgevangen). De overheid vult het verschil tussen de bijdrage van het gezin, berekend op basis van het inkomen, aan tot een gegarandeerde dagprijs.
  • Voor de zelfstandige kinderdagverblijven en zelfstandige onthaalouders die werken met het inkomensgerelateerd systeem en voor de zelfstandige buitenschoolse opvangvoorzieningen is de financiële bijdrage van de gezinnen de belangrijkste bron van inkomsten.

Zowel erkende als zelfstandige opvangvoorzieningen die kinderen met specifieke zorgbehoeften opvangen kunnen hiervoor een bijkomende financiële ondersteuning krijgen van Kind en Gezin.

Zowel erkende als zelfstandige opvangvoorzieningen die flexibele opvang of occasionele opvang aanbieden, worden sinds 2007 door de Vlaamse Regering extra gesubsidieerd.

Bekostiging werkingsmiddelen basis- en secundair onderwijs

De verdeling van de middelen over de onderwijsnetten heeft decennia op de politieke agenda gestaan. Mede dankzij een gunstige conjunctuur - waardoor meer werkingsmiddelen voor het onderwijs beschikbaar waren - kwam het decreet van 4 juli 2008 tot stand. Het introduceerde een nieuw financieringsmodel dat alle scholen op dezelfde manier financiert, met inachtneming van twee objectieve verschillen, namelijk het garanderen van de vrije keuze - een grondwettelijke verplichting van het gemeenschapsonderwijs - en de verplichting van scholen ingericht door openbare besturen om onderwijs in diverse levensbeschouwelijke vakken aan te bieden.

Het financieringsmodel geldt voor de verdeling van de werkingsmiddelen, niet de personeelsomkadering, noch de investeringen voor de infrastructuur.

Er wordt uitgegaan van 4 deelbudgetten: voor het basisonderwijs, het buitengewoon basisonderwijs, het gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs.

In het nieuwe financieringssysteem zal van het onderwijsbudget voor werkingsmiddelen vooraf een deel worden gebruikt om de objectieve verschillen tussen de scholen te financieren. Vervolgens zal een deel worden verdeeld op basis van sociale leerlingenkenmerken. (Deze worden echter niet gebruikt voor de verdeling van de werkingsmiddelen van het buitengewoon onderwijs).

  • Voorafname voor meerdere levensbeschouwelijke vakken: Een budget van 4,5 % wordt voorafgenomen voor het objectief verschil levensbeschouwelijke vakken (percentage berekend op het aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor dit verschil en niet op het totale budget): indien het schoolbestuur de keuze aanbiedt tussen onderricht in één van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
  • Voorafname voor objectief verschil neutraliteit: Een budget van 3 % wordt voorafgenomen voor het GO (en berekend op het aantal leerlingen GO) omdat enkel het GO kan gedwongen worden om onderwijs in te richten in het geval er een beroep wordt gedaan op de vrijekeuzeregeling.
  • Voorafname voor werkingsmiddelen op basis van leerlingenkenmerken (niet voor het buitengewoon onderwijs): Vervolgens wordt een deel van het budget verdeeld op grond van 4 socio-economische indicatoren die een belangrijk effect hebben op de schoolloopbaan van leerlingen: het onderwijsniveau van de moeder, het al dan niet verkrijgen van een schooltoelage, de taal die thuis wordt gesproken & de buurt waar de leerling woont.
    • In het basisonderwijs bedraagt dat deel 14% tot en met het begrotingsjaar 2011. Vanaf het begrotingsjaar 2012 (= werkingsmiddelen schooljaar 2011 – 2012) verhoogt het met 0,1875% per jaar tot in 2020 waar het dan 15,5% zal bedragen.
    • In het secundair onderwijs bedroeg dat aandeel 10% in 2008-2009 en wordt het geleidelijk verhoogd tot 11% in 2019.
    • Het deel van het budget dat is voorzien voor verdeling op basis van leerlingenkenmerken wordt verdeeld over de vier leerlingenindicatoren,  in het basisonderwijs gelijkmatig elk voor 25 %, in het secundair onderwijs 30% - 30% - 30% - 10% (dit laatste voo. Het budget delen door het aantal leerlingen die voldoen aan een indicator geeft het bedrag per indicator weer, waardoor men dan 4 verschillende enveloppes krijgt.
  • De basisfinanciering: Het resterende grootste deel van de werkingsmiddelen (ongeveer 80%) zal verdeeld worden onder de scholen op basis van schoolkenmerken (niveau, type, onderwijsvorm en studiegebied) (kleuter, lager, al/dan niet type 4, studiegebieden secundair onderwijs). Die plaats in het onderwijsbestel genereert een aantal punten die gebruikt worden bij de verdeling van de middelen. Het onderwijsnet maakt voortaan geen verschil meer. Voor het buitengewoon basisonderwijs wordt ook nog rekening gehouden met de GON-leerlingen voor de berekening van de integratietoelage.

Lokale besturen die traditioneel belangrijke extra's besteden aan het eigen onderwijsnet kunnen nu een flankerend onderwijsbeleid uitbouwen voor alle leerlingen van alle netten op hun grondgebied [Zie Bestuur op lokaal en institutioneel niveau 2.7.1.8].

Het nieuwe financieringssysteem wordt momenteel geëvalueerd. Het evaluatierapport wordt verwacht tegen begin 2015.

Bekostiging personeelsformatie

Vanaf 1 september 2012 wordt er in het gewoon basisonderwijs gewerkt met een nieuw omkaderingssysteem (omkaderingsdecreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997) . Dit nieuwe omkaderingssysteem wil twee grote doelstellingen realiseren: enerzijds de lat gelijk leggen in omkadering voor het kleuter- en het lager onderwijs en anderzijds een deel van de omkaderingsmiddelen toekennen op basis van leerlingenkenmerken i.p.v. op schoolkenmerken. Bovendien worden de bestaande categorieën aan lestijden geïntegreerd: de gewone lestijden, de GOK, GOK+  lestijden, de lestijden voor de scholen uit de (brede)rand- en taalgrensgemeenten, de lestijden lichamelijke opvoeding en de instaplestijden. (Zie verder 2.7-2.1). Om dit nieuwe omkaderingssysteem te realiseren wordt er 52,7 miljoen euro extra in het basisonderwijs geïnvesteerd. Die bijkomende investering komt vooral het kleuteronderwijs ten goede, daar stijgt de omkadering met 8,8 %. Maar ook het lager onderwijs wint, daar is er een stijging met 1,7 %.

Bekostiging van het stelsel van leren en werken

De basiswerkingsmiddelen voor het deeltijds onderwijs in de CDO, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden gefinancierd volgens het financieringsmodel voor het leerplichtonderwijs.

In tegenstelling tot voor de CDO verloopt de subsidiëring van de CDV, centra voor deeltijdse vorming, niet afzonderlijk voor personeel en voor werking. Het toegekende budget moet dus zowel de personeels- als de werkingskosten dekken. Voor de persoonlijke ontwikkelingstrajecten kont er vanaf het schooljaar 2011-2012 een structurele subsidiëring op basis van het aantal ingerichte deelnemersuren. Het personeel van de CDV is contractueel aangesteld en ressorteert onder paritair comité nr. 329. De rechtspositieregeling van het onderwijs is niet van toepassing. Dit is dan ook de reden waarom de verloning van het personeel wordt betoelaagd binnen een globale enveloppe die tevens de werkingskosten dekt.

 De subsidiëring van de SYNTRA die instaan voor de leertijd behandelen we onder de Permanente Vorming. [Zie 3.3.1].

Bekostiging van de scholeninfrastructuur en scholenbouw

De investeringsmiddelen voor infrastructuurwerken worden toegekend door de Vlaamse Regering aan de Raad Go! en AGIOn.

Voor de scholen, centra voor leerlingenbegeleiding en internaten van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap GO! zorgt de Raad Go! En de afgevaardigd-bestuurder voor de toewijzing van de middelen voor investeringen en grote infrastructuurwerken. [zie 2.7.1.2]

Voor de gesubsidieerde onderwijsinstellingen, centra voor leerlingenbegeleiding, internaten en hogescholen werd AGIOn, het Agentschap voor Infrastructuur in het onderwijs opgericht.

Voor de subsidiëring van de Vlaamse basis- en secundaire schoolinfrastructuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan AGIOn rekenen op een extra budget van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

In 2008 organiseerde AGIOn een uitgebreide schoolgebouwenenquête over ruim 3600 vestigingsplaatsen, over de kwaliteit van de schoolgebouwen en mate waarin ze voldoen aan de nieuwe maatschappelijke en pedagogische uitdagingen in de 21e eeuw. Die gegevens werden gebundeld in de Schoolgebouwenmonitor 2008.

Inhaaloperatie scholenbouw met nieuw financieringssysteem

Op 7 juli 2006 keurde het Vlaams Parlement een decreet inhaaloperatie scholenbouw goed. De investeringsnood voor schoolgebouwen was de afgelopen decennia zo opgelopen (1,9 miljard euro, waarvan ongeveer 1,4 miljard euro via subsidies van de Vlaamse overheid moeten komen), dat hij niet te lenigen was met de reguliere budgetten (150 miljoen per jaar). Daarom werd geopteerd vooreen aanvullende alternatieve financieringsmethode, de DBFM-formule (design, build, finance and maintain). Een private vennootschap geselecteerd door de overheid, ontwerpt, bouwt, financiert en onderhoudt de bouwprojecten. Dat wil ook zeggen dat elk project binnen een bepaalde termijn wordt afgewerkt, voor een vooraf bepaalde prijs. Ook de grotere herstellingen moeten door de vennootschap gebeuren. De vennootschap zal 1 miljard euro investeren en moet ervoor zorgen dat alle geselecteerde projecten snel gerealiseerd worden. In ruil krijgt ze gedurende 30 jaar een beschikbaarheidsvergoeding van de scholen, die wel onmiddellijk eigenaar worden. De vergoeding wordt gesubsidieerd of gefinancierd door het AGIOn (Vlaams Agentschap voor Infrastructuur in Onderwijs), volgens de spelregels die vandaag gelden voor subsidiëring of financiering van scholenbouw, d.w.z. voor 100%, 70% of 60%. De vennootschap kan alleen uit financiële partners bestaan. Voor het uitvoeren van de bouwprojecten zal concurrentie georganiseerd worden tussen aannemers. Het decreet specificeert ondermeer de procedure om een vennootschap aan te duiden. In 2009 werd de private financier geselecteerd (Fortis Bank – Fortis Real Estate). De regering richtte ook de NV School Invest (een dochtervennootschap van AGIOn en de Participatiemaatschappij Vlaanderen) op ter voorbereiding van de bouwdossiers. De selectie van de projecten gebeurde alvast door de decretaal vastgelegde ad hoc-commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de netten, de Vlaamse Bouwmeester en de administratie, onder voorzitterschap van de voormalig directeur-generaal van de administratie hoger onderwijs. De projecten werden geselecteerd op basis van criteria vastgelegd door de Vlaamse Regering. Uit de 322 kandidaat-projecten werden 211 geselecteerd, waaronder 29 projecten die model kunnen staan voor de school van de toekomst en 7 passiefscholen.

De Vlaamse Bouwmeester zal samen met de vennootschap en het schoolbestuur de ontwerpen beoordelen. Bij gewone projecten moet de Bouwmeester een verplicht advies leveren, bij modelprojecten moeten de drie partijen unaniem beslissen. Hier heeft de Bouwmeester dus medebeslissingsbevoegdheid. Ter ondersteuning werd een handleiding en een website met o.m. goede schoolvoorbeelden (uit Vlaanderen én Europa) uitgebouwd; http://www.scholenbouwen.be/

De vennootschap 'DBFM Scholen van Morgen' zal tussen 2010 en 2016 over heel Vlaanderen zowat tweehonderd schoolgebouwen ontwerpen, financieren en bouwen, verspreid over alle netten en voor een totale projectwaarde van anderhalf miljard euro.

REG, Rationeel Energiegebruik in scholen

Nieuwe gebouwen moeten sinds 2006 voldoen aan de E100-norm, vanaf 2008 dienen bouwaanvragen aan de strengereE70 isolatienorm te voldoen. De daarvoor nodige investeringskosten worden volledig gesubsidieerd. Bij wijze van pilootproject zullen ook 25 Passiefscholen (die bijna geen verwarming nodig hebben) gebouwd worden.

Vooral dubbel glas en efficiënte dakisolatie ontbraken in 2001 nog in meer dan 60% van de scholen. Daarom worden ook REG-investeringen in bestaande scholen (energiezuinige verwarming en verlichting, isolatie, verbeterd dubbel glas) gesubsidieerd. De scholen of hun scholengemeenschap dienen ook een energiecoördinator aan te stellen. Voor hen werd in 2009 een praktijkgerichte opleiding georganiseerd. Daarnaast werd in 2009 o.m. ook de opstart van een energieboekhouding gesubsidieerd.

Sedert 1 januari 2009 moeten alle scholen groter dan 1 000 m² een energieprestatiecertificaat (EPC) hebben. Het EPC stelt het energieverbruik van het schoolgebouw vast en vergelijkt het met andere gebouwen. Het bevat ook advies voor energiebesparende maatregelen. Een interne of externe energiedeskundige stelt het EPC op.

Omzendbrief NO/2008/06 rationeel energiegebruik in scholen

Financiële autonomie en controle

Voor de kinderopvang zie 4.1 Erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden.

De regels en procedures met betrekking tot het financieel beheer opgelegd aan de schoolbesturen verschillen grondig tussen de onderwijsnetten.

In het gemeenschapsonderwijs zijn de scholengroepen en de Raad de inrichtende machten (Bijzonder Decreet van 14 juli 1998). De Raad blijft bevoegd voor het vastleggen van de regels voor de toewijzing van de middelen tussen de scholengroepen. De scholengroepen zelf zijn bevoegd voor het autonoom financieel en materieel beheer van de scholen die tot de scholengroep behoren. Een College van Accountants, aangesteld door de Vlaamse Regering, heeft een controlerende taak over het financieel beleid van de scholengroepen. Het College is tevens belast met het financieel toezicht op de Raad. Het College van Accountants bestaat uit 5 leden en is aangesteld voor 4 jaar.

In het gesubsidieerd officieel onderwijs zijn de gemeenten en provincies verantwoordelijk voor het financieel beheer van de scholen. Het budget moet worden goedgekeurd op een hoger niveau - de Bestendige Deputatie (het provinciebestuur) voor het gemeentelijk budget en de Vlaamse Regering voor het provinciale budget. Financiële beslissingen op een lager niveau kunnen op hoger niveau worden geschorst wanneer de wetgeving niet wordt nageleefd.

De schoolbesturen van het gesubsidieerd vrij onderwijs hebben een grotere autonomie. Zij moeten wel voldoen aan de boekhoudkundige verplichtingen van de nieuwe vzw-wetgeving en de controle daarop.

Gesubsidieerde onderwijsinstellingen, internaten en CLB's die beantwoorden aan de criteria van rationalisatie en programmatieplannen kunnen voor investeringen beroep doen op de overheid.

Wettelijk kader: decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft.

De controle op de aanwending van de werkingsmiddelen wordt uitgevoerd door de verificatiedienst van het departement onderwijs.

Kosten voor familie van lerenden

Kosten in de kinderopvang

In de door Kind & Gezin erkende en gesubsidieerde erkende kinderdagverblijven, diensten voor onthaalouders en de voorschoolse lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang betalen gezinnen een financiële bijdrage volgens hun inkomen. Gezinnen die meer dan één kind ten laste hebben of een meerling hebben krijgen een korting.

In de initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO) en in de buitenschoolse lokale diensten voor buurtgerichte opvang, is de financiële bijdrage van de gezinnen niet gerelateerd aan het inkomen, maar zijn wel minimum- en de maximumbijdragen vastgelegd in de regelgeving. Er wordt een korting voorzien zodra meer dan 1 kind naar deze opvang gaat.

In zelfstandige kinderdagverblijven en bij zelfstandige onthaalouders die werken met het inkomensgerelateerde systeem (IKG), betalen de gezinnen een bijdrage die gerelateerd is aan hun inkomen. In de andere zelfstandige kinderdagverblijven en bij de andere zelfstandige onthaalouders bepaalt de opvangvoorziening zelf hoeveel de ouders moeten betalen. Het inkomensgerelateerde systeem is enkel geldig voor kinderen die voorschools worden opgevangen in de zelfstandige kinderdagverblijven en bij de zelfstandige onthaalouders die werken met IKG. De overheid vult het verschil tussen de bijdrage van het gezin, berekend op basis van het inkomen, aan tot een gegarandeerde dagprijs (30,75 euro in zelfstandige kinderdagverblijven en 18,47 euro bij de zelfstandige onthaalouders (bedragen sinds januari 2014)). In zelfstandige buitenschoolse opvangvoorzieningen betalen de ouders een bijdrage die door de voorziening zelf wordt bepaald. Dit is eveneens het geval in zelfstandige kinderdagverblijven en bij zelfstandige onthaalouders die niet met het inkomensgerelateerd systeem werken.

Scholingskosten in het leerplichtonderwijs

De kosteloze toegang tot het leerplichtonderwijs is gegarandeerd door de Grondwet (art. 24 §3). Het onderwijsdecreet XIII van 13 juli 2001 vulde het verder in: scholen mogen geen direct of indirect inschrijvingsgeld vragen in het voltijds secundair onderwijs en het deeltijds beroeps secundair onderwijs. Met indirecte inschrijvingsgelden worden kosten bedoeld, geheven bij het begin of in de loop van het jaar, door schoolbesturen  of nevenorganisaties, waarvan het bedrag dermate hoog is dat ze een reële belemmering kunnen vormen om zich in te schrijven. Er mogen enkel kosten worden doorgerekend aan ouders en meerderjarige leerlingen voor bepaalde onderwijsactiviteiten en didactisch materiaal mits:

  • het schoolbestuur een lijst met bedragen heeft vastgelegd na overleg binnen de schoolraad, met vermelding van de afwijkingen daarvan voor financieel minder gegoede gezinnen;
  • die bijdrageregeling uiterlijk bij het begin van het schooljaar schriftelijk aan de belanghebbenden is meegedeeld. Het schoolreglement is hiervoor het meest aangewezen instrument.

Kosten die doorgerekend worden zoals maaltijden, drankjes, toezicht, moeten steeds in verhouding staan tot de geleverde prestaties.

Voor het secundair onderwijs is kostenbeheersing het motto. (Omzendbrief SO 78).

Voor het basisonderwijs geldt een maximumfactuur en is er ook een officiële lijst met materialen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de eindtermen of het nastreven van de ontwikkelingsdoelen en die de scholen dan ook kosteloos ter beschikking moeten stellen van de kinderen (zoals schriften, mappen, schoolagenda, schoolboeken).

Voor de andere kosten in het basisonderwijs (tijdschriften waarmee in de klas wordt gewerkt, toneelbezoek, sportactiviteiten, eendaagse extra-murosactiviteiten…) geldt een 'scherpe' maximumfactuur. Voor het schooljaar 2014-2015 bedraagt deze per leerling 25 euro voor 2-3-jarigen, 35 euro voor 4-jarigen, 40 euro voor 5-jarigen en leerplichtige kleuters en 70 euro per leerjaar lager onderwijs.

Voor meerdaagse uitstappen (extra-muros-activiteiten) is er voor het schooljaar 2014-2015 een minder scherpe maximumfactuur van 410 euro per leerling voor de volledige duur van het lager onderwijs. Scholen hebben een zeer grote autonomie met betrekking tot extra-muros-activiteiten, maar deze moeten gekaderd blijven in het pedagogisch project van de school, geschraagd worden door de gehele opvoedingsgemeenschap van de school, en vooraf tijdig kenbaar worden gemaakt aan de ouders die zelf kunnen beslissen of hun kind deelneemt aan de extra-muros-activiteit van een volledige dag of meer. De activiteiten moeten ook grondig worden voorbereid en nadien geëvalueerd. Zie Omzendbrief BaO/2007/05 kostenbeheersing in het basisonderwijs & Omzendbrief BaO/2001/13 Extra-muros-activiteiten. Het effect van de invoering in 2008 van de maximumfactuur basisonderwijs werd onderzocht door het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen en gepubliceerd in 2011.

Voor een overzicht van de regelgeving terzake zie: WeTwijs: kosten(beheersing)

Scholingskosten in de Centra voor Volwassenenonderwijs en de Centra voor Basiseducatie

De centra mogen aan de cursisten uitsluitend kosten aanrekenen voor noodzakelijk cursusmateriaal tegen kostprijs. Die kosten moeten worden geschat en medegedeeld aan de cursist bij inschrijving.

Financiële steun aan familie van lerenden

Financiële steun voor kinderopvang

Op 16 februari 2009 heeft de Vlaamse Regering het inkomensgerelateerde ouderbijdragesysteem geïntroduceerd in de zelfstandige kinderopvang. (Zie hierboven 'Kosten in de kinderopvang'.)

Schooltoelagen

Het decreet van 8 juni 2007 regelt de studiefinanciering in het hele onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Dit via een stelsel van schooltoelagen in het kleuter- en leerplichtonderwijs en studietoelagen in het hoger onderwijs, op basis van dezelfde financiële toekenningscriteria geldend voor alle onderwijsniveaus. Het onderzoek naar het recht op studiefinanciering gebeurt aan de hand van een uniek gezindossier dat de bundeling van de aanvragen en de gelijke behandeling voor alle kinderen van eenzelfde gezin mogelijk maakt met als gevolg een aanzienlijke administratieve lastenvermindering voor de burger. Ook leerlingen in het stelsel van leren en werken [zie 6.4] kunnen sinds het schooljaar 2008-2009 een schooltoelage krijgen. In het kleuter- en leerplichtonderwijs is het recht op schooltoelage bovendien gekoppeld aan een strenge controle op afwezigheden. 

Voorwaarden

De nationaliteitsvoorwaarde en de financiële voorwaarden om in aanmerking te komen voor een financiële tussenkomst zijn voor alle niveaus gelijk. Enkel de pedagogische voorwaarden verschillen per onderwijsniveau. Om in aanmerking te komen voor een toelage, moet tegelijkertijd aan volgende voorwaarden worden voldaan.

  • Leerlingen of studenten dienen de Belgische nationaliteit te hebben, maar onder specifieke voorwaarden kunnen ook buitenlandse leerlingen in aanmerking komen.
  • De leerling moet ingeschreven zijn in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, voor deeltijds secundair onderwijs, of in een door de Vlaamse Regering erkende instelling voor erkende vormingsprogramma's ter vervulling van de leerplicht. De student hoger onderwijs moet met diplomacontract zijn ingeschreven voor het volgen van een geaccrediteerde of erkende opleiding die georganiseerd wordt door een door de Vlaamse Gemeenschap ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs.
  • De schooltoelage voor kleuters en leerlingen lager en secundair onderwijs is ook afhankelijk van een vereiste minimum 'aanwezigheid op school'. Indien vastgesteld wordt dat een leerling twee schooljaren op rij onvoldoende naar school is gegaan, zal de leerling voor dat tweede schooljaar geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen of zal deze – indien de toelage al uitbetaald werd - teruggevorderd worden.
  • Kleuters moeten een minimum aantal dagen aanwezig zijn op school. Dat aantal dagen verplichte aanwezigheid stijgt met de leeftijd:
    • <3 jaar op 31/12: 100 halve dagen op school
    • 3 jaar op 31/12: 150 halve dagen op school
    • 4 jaar op 31/12: 185 halve dagen op school
    • 5 jaar op 31/12: 220 halve dagen op school
    • 6 of 7 jaar op 31/12: max. 29 halve dagen ongewettigd afwezig
  • In het lager onderwijs mogen de leerlingen niet meer dan 29 halve schooldagen ongewettigd afwezig zijn geweest.
  • In het voltijds secundair onderwijs en het deeltijds leerplichtonderwijs mogen de leerlingen niet meer dan 29 halve schooldagen ongewettigd afwezig zijn geweest.
    • Een leerling heeft recht op een schooltoelage voor het voltijds secundair en deeltijds leerplichtonderwijs tot en met het schooljaar waarin de leerling 22 jaar wordt. Voor leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs en in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs geldt geen leeftijdsbeperking.
  • Inzake financiële voorwaarden wordt rekening gehouden met verschillende parameters.
    • De 'leefeenheid', waarbij verschillende categorieën worden onderscheiden : o.m. leerling of student die gedomicilieerd is bij één of beide ouders; bij een andere natuurlijke persoon waaraan de leerling is toegewezen; leerling of student die gehuwd; zelfstandig; alleenstaand is..
    • Het referentie-inkomen van de leefeenheid waartoe de leerling/student behoort.
    • Het kadastraal inkomen van de leefeenheid waartoe de leerling/student behoort.
    • De samenstelling van de leefeenheid (aantal personen ten laste, aantal studenten, aantal gehandicapten).

In 2010-20111 werden 50 957 schooltoelagen toegekend in het kleuteronderwijs (gemiddeld € 85,12) en 99 734 in het lager onderwijs (gemiddeld € 120,45); 122 870 in het secundair onderwijs (gemiddeld € 405,36); 44 028 in het hoger onderwijs (gemiddeld € 1 651,15); cijfers zoals gekend op 30/09/2011.

Het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming heeft specifieke website over school- en studietoelagen.

In 2011-2012 werden 50 886 schooltoelagen toegekend in het kleuteronderwijs (gemiddeld € 85,12) en 99 867 in het lager onderwijs (gemiddeld € 120,90); 120 709 in het secundair onderwijs (gemiddeld € 409,6); 44 846 in het hoger onderwijs (gemiddeld € 1 641,28); cijfers zoals gekend op 01/02/2012.

Voor de regelgeving terzake: WeTwijs: studiefinanciering

Financiële steun aan de cursisten van de Leertijd

Leerjongeren hebben recht op een leervergoeding, betaald door het ondernemingshoofd. Deze is afhankelijk van hun leeftijd en hun ervaring in het beroep. De leerling met een erkende leerovereenkomst is gelijkgesteld met een schoolgaande leerling. Daarom blijft het recht op kinderbijslag bestaan tot 25 jaar. Vanaf 1 september van het jaar waarin de leerling 18 jaar wordt, geldt wel als voorwaarde dat de leervergoeding niet hoger mag liggen dan de kinderbijslaggrens.

Het ondernemingshoofd moet ook bijdragen in de verplaatsingskosten van de leerling voor woon-werkverkeer. Gemiddeld schommelt deze bijdrage rond 75% van de werkelijke vervoerprijs. Ook voor het volgen van de cursussen beroepsgerichte vorming kunnen de vervoerkosten van de leerling in zekere mate worden vergoed. Het ondernemingshoofd moet ook de nodige werk- en veiligheidskledij ter beschikking stellen.

Vanaf het cursusjaar 2008-2009 kunnen ook leerlingen in de leertijd, tot 22 jaar een schooltoelage krijgen.

Als de leerovereenkomst gesloten is voor het einde van de deeltijdse leerplicht kan een startbonus worden toegekend aan de leerling (op voorwaarde dat hij geslaagd is in het opleidingsjaar), een stagebonus aan het ondernemingshoofd-opleider (op voorwaarde dat de leerovereenkomst minstens 3 maanden heeft geduurd).

Andere financiële voorzieningen

Gezinnen worden nog op andere wijzen financieel gesteund bij de opvoeding van hun kinderen.

  • Ouders ontvangen kinderbijslag. Vanaf één maand na de geboorte wordt maandelijks kindergeld uitbetaald voor elk kind dat tot het gezin behoort en ten laste is. Deze bijslag is een basisbedrag aangevuld met een leeftijdsbijslag. Het basisbedrag loopt trapsgewijs op van het eerste tot het derde kind. Voor zelfstandigen is het bedrag kleiner dan voor werknemers. De bijslag wordt uitbetaald voor alle kinderen tot 18 jaar die ten laste zijn. Voor 18 tot 25-jarigen wordt de kinderbijslag uitbetaald als ze nog ten laste zijn, onderwijs volgen en/of geen eigen inkomen (boven een bepaalde grens) hebben. Meer info: RKW, Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en RSVZ, Rijksdienst voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
  • Bovendien geven kinderen ten laste recht op belastingvermindering.
  • Ouders die gebruik maken van formele kinderopvang voor kinderen tot 12 jaar kunnen deze kosten fiscaal aftrekken op voorwaarde dat de opvang erkend is door of een attest van toezicht heeft van Kind en Gezin en georganiseerd is door de school of door een initiatief dat erkend, gecontroleerd of gesubsidieerd is door een lokaal bestuur of een openbaar bestuur van de Vlaamse Gemeenschap.

Leerlingenvervoer

Voor leerlingen van het gewoon basisonderwijs die binnen de 4 km van hun woonplaats geen officiële school of vrij gesubsidieerde school vinden die de vrije keuze verzekert, is de Gemeenschap verplicht hetzij een dergelijke school in de financierings- of subsidiëringsregeling op te nemen, hetzij tussen te komen in de kosten van het vervoer naar dergelijke school. Het Gemeenschapsonderwijs organiseert voor de rechthebbende leerlingen zelf gratis leerlingenvervoer en garandeert op die wijze de vrije keuze. (Zie Algemene omzendbrief leerlingenvervoer NO/2008/02).

Financiële steun aan familie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

Het systeem van toelagen in het buitengewoon onderwijs verschilt niet van dat in het gewoon onderwijs, leerlingen in het secundair onderwijs ontvangen financiële ondersteuning via het reguliere systeem van de studiefinanciering.

Voor kinderen uit het buitengewoon onderwijs wordt bus- of taxitransport georganiseerd, gefinancierd door de overheid [zie 12.2.2].

Ouders ontvangen diverse extra financiële tegemoetkomingen:

  • het Kinderbijslagfonds keert een verhoogd kindergeld uit, in functie van de graad van handicap bepaald volgens de OBSI, de officiële Belgische schaal voor graad van invaliditeit. Deze schaal berust op 3 pijlers: de mate van ongeschiktheid van het kind, de activiteits- en participatiemogelijkheden van het kind en de belasting voor het gezin;
  • de FOD financiën geeft belastingvermindering, afhankelijk van het inkomen.

In het volwassenenonderwijs zijn gehandicapte leerlingen vrijgesteld van inschrijvingsgeld.

Financiële steun voor lerenden

Beurzen, toelagen en leningen

Naast de overheidssteun worden ook studiebeurzen, toelagen en leningen verstrekt door verschillende instellingen. Zo staat het Studiefonds van de Gezinsbond vzw studieleningen toe aan studenten uit grote gezinnen (vanaf 3 kinderen). Het geld is bestemd om de studiekosten te financieren voor Nederlandstalig secundair en hoger onderwijs met volledig leerplan.

Beurzen voor mobiliteit van leerlingen behandelen we onder mobiliteit en internationalisering [zie 13].

Privaat onderwijs

Niet gesubsidieerde en niet erkende onderwijsinitiatieven zijn uitermate beperkt. Het departement onderwijs inventariseert geen gegevens terzake.

Het gesubsidieerd en erkend vrij onderwijs behandelen we samen met het officieel onderwijs.