Organisatie
De voortdurende professionele ontwikkeling voor onderwijzend personeel in het hoger onderwijs wordt aan de instellingen overgelaten. In uitvoering van de afspraken in de cao’s I en II hoger onderwijs is er wel een vormingsfonds opgericht waaruit de instellingen bijkomende middelen kunnen krijgen voor vormingsinitiatieven voor de personeelsleden. Vanaf het begrotingsjaar 2015 bestaat er geen apart vormingsfonds meer maar worden ieder jaar middelen aan de werkingsenveloppe van de hogescholen en universiteiten toegevoegd voor de vorming en opleiding van het personeel. De universiteiten en hogescholen onderhandelen jaarlijks binnen het lokale medezeggenschapsorgaan met de afgevaardigden van het personeel over de geplande vormingsinitiatieven en rapporteren over het resultaat van de vormingsinitiatieven van het voorgaande begrotingsjaar. (artikel III.34, §6, Codex Hoger Onderwijs).
Stimulansen tot deelname aan voortdurende professionele ontwikkeling
Horizontale beroepsmobiliteit in hogescholen en universiteiten is eerder beperkt, wat hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de individuele band tussen het personeelslid en de instelling. Een personeelslid wordt altijd benoemd aan één bepaalde instelling. Een hogeschool kan een vacante betrekking ook invullen via de overname van een benoemd lid van een andere hogeschool. Het personeelslid behoudt bij de overname ten minste de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het benoemd was. Een hogeschool kan een vacante betrekking in het onderwijzend personeel ook invullen via de overname van een personeelslid uit een ander Vlaams onderwijsniveau dan het hoger onderwijs, dat daarvoor via een verlof wegens opdracht aan de hogeschool werkzaam was. Het overgenomen personeelslid wordt bij de overname ingeschaald in het betreffende ambt in de hogeschool en de daaraan verbonden salarisschaal. Het overgenomen personeelslid verkrijgt ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100% dat het genoot in het niet-hoger onderwijs. (art. V.138 Codex Hoger Onderwijs)
Hogescholen en universiteiten kunnen met één of meer instellingen van hoger onderwijs of derden een overeenkomst sluiten waarbij een personeelslid met zijn instemming of op zijn verzoek belast wordt met een opdracht aan de andere onderwijsinstellingen of derden. Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief tot zijn hogeschool behoren (art. V.223 Codex Hoger Onderwijs).
Een lid van het zelfstandig academisch personeel kan voor maximaal twee jaar tijdens zijn carrière een sabbatsverlof nemen voor herbronning. Het kan daarnaast ook een gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling nemen voor een gastprofessoraat of het bezetten van een leerstoel aan een buitenlandse universiteit of voor het vervullen van wetenschappelijke opdrachten buiten een Vlaamse universiteit. Een lid van het assisterend academisch personeel kan mits toestemming van het universiteitsbestuur de ambtsvervulling onderbreken voor het vervullen van bezoldigde wetenschappelijke opdrachten. De totale duur van de onderbreking is maximaal twee jaar als de wetenschappelijke opdrachten volledig kaderen in het onderzoeksopzet van het doctoraatsonderzoek. Is dat niet het geval, dan is de maximale termijn één jaar.